MOUILLE-BOUCHE D'ÉTÉ.

Afbeelding  4a,   4b,   4c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

unde Mundnetzbirn

(Handbuch II, S. 45; MÜLLER, Obstkunde, S. 119, No. 67; Obstcabinet, I, 6).
Sommerdechantsbirn
Mouillebouche ronde (SERRURIER, deel 2, pag. 317).
Comtesse de Lunay
Doyenné doré et musqué
Poire de Bouchet
Beurré blanc d'été
Bergamotte d'été (BALTET, S. 5, No. 11; Journal de Lyon).
Beurré blanc
Beurré d'été
Milan blanc (DECAISNE, Tome I, livr. 12).
Milan de Beuvrière
Franc Réal d'été
Girardine à Bourdeaux
Colmar Bonnet
Clara
Gros Misset d'été
Royale
Coule-Soif (merlet)
Hâtiveau blanc
Grosse Mouille Bouche

 

Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, No. 53.

 

AFKOMST: uit Frankrijk; volgens DECAISNE reeds in het jaar 1665 in den Jardin Franç., pag. 62, beschreven.

VORM: vrij veranderlijk; groote vruchten zijn niet zelden ook bij den kelk van eene flaauwe inbuiging voorzien.

GROOTTE: van de vierde, meestal iets grooter dan de afbeelding; aan leiboomen wordt ze welligt ook hier te lande zoo groot als DECAISNE ze afbeeldt.

KELK: half open, de kelkbladeren stijf, gespitst, in eene matige, met bulten en vouwtjes omgevene holte.

STEEL: dik, houtachtig, kort, dikwijls zeer kort, in eene zeer geringe holte, ook wel als op de vrucht geplaatst, maar dan van eenig vleesch voorzien.

KLEUR: geelachtig dofgroen; enkele sterk aan de zon blootgestelde vruchten vertoonen bruinroode vlekjes, kleine, bruine stipjes en niet zelden dunnen roest om kelk en steel.

Het VLEESCH is roomwit, matig fijn, half smeltend, saprijk, geurig indien de boom op eene warmere standplaats en in goeden grond geplant is, een weinig korrelig om de kleine cellen, die zelden volkomene pitten bevatten.

TIJD VAN GEBRUIK: Augustus en September, kan van tijd tot tijd geplukt worden en dan nog 10-14 dagen duren; - van den eersten rang als zomerpeer.

De BOOM groeit gematigd, wordt niet groot maar is vruchtbaar; de eenjarige takken zijn grijsgroen, wollig; de bladeren zijn dofgroen, wollig, weinig getand, gegolfd en gebogen. De boom vormt eene fraaije piramide, wij bevelen hem aan voor dezen en den hoogstamden vorm; - niet op kwee te veredelen.