MARIE LOUISE.

Afbeelding  56a,   56b,   56c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

arie Louise Duquesne (Beschrijving der vruchtsoorten, II, No. 118).
Von Humboldts Butterbirne (OBERDIECK, Anl., S. 313).
Marie Louise (Catalogue of the Fruits, No. 307; HOGG, the Fruit Manual, 3d ed., pag. 310; Handbuch, II, S. 141; L. MÜLLER, Obstk., S. 113; ED. LUCAS, Abb. Württemb. Obsts., Taf. I; DOWNING, the Fruits, pag. 523).
Braddick's Field Standard
Marie Chrétienne
Marie Louise Delcourt (Ann. de Pom., 1857, V, pag. 33; DECAISNE, Jardin Fruitier, II, No. 41; BALTET, des bonnes Poires, 3me ed., pag. 57; Journal de Lyon , 1857).
Princesse de Parme
Van Donckelaar

 

Er is bijna geene peersoort, waaromtrent meer verwarring bestaat dan deze; bijna ieder kweeker heeft onder bovenstaanden naam een andere soort; wij ontvingen ze van den heer OBERDIECK als von Humboldts Butterbirne; zij bleek ons synoniem te zijn met de Marie Louise, die wij uit Engeland ontvingen. Bij LUCAS (Taf. I) vinden wij wederom verwarring; daar toch draagt Bose's Flaschenbirn ten onrechte den naam von Humboldts Butterbirn. Zoo vinden wij ook in verscheidene andere pomologische werken synoniemen opgegeven die tot andere soorten behooren, en waarvan wij hier geen gewag maken om de verwarring niet nog te vermeerderen. De Marie Louise nouvelle is ook eene soort die zeer van de onze verschilt.

 

AFKOMST: volgens de Ann. de Pom. (V, pag. 33, ook door DECAISNE aangehaald) wordt de boom, die deze variëteit het eerst heeft voortgebracht, nog in de oude boomkweekerij van van MONS te Leuven gevonden. Het Handbuch daarentegen beweert dat de abt DUQUESNE de soort in 1809 te Bergen in Henegouwen uit het zaad heeft gewonnen, en dat de hier beschrevene vrucht in de Annales blijkbaar verwisseld wordt met de Marie Louise nouvelle van van MONS. Of dit waar is kunnen wij niet beslissen, daar wij uit België, op onze vraag naar de Marie Louise, altijd andere soorten, maar nooit die van de Annales ontvingen.

VORM: vrij veranderlijk, doorgaans gelijk die van de afgebeelde vrucht, somtijds iets dikker, altijd bultig, hoewel niet tot misvorming toe.

GROOTTE: van de tweede.

KELK: wijd open, met lange, spitse, bruine blaadjes, bijna vlak geplaatst, van bultjes en vouwtjes omgeven.

STEEL: 0.03-0.04, gebogen, houtachtig, bruin, ingestoken, scheef geplaatst, door bultjes omringd.

HUID: zeer dun en fijn, lichtgeel, bijna geheel met dun, kaneelkleurig roest overdekt, vooral om kelk en steel.

VLEESCH: roomwit, zeer fijn, smeltend, zeer saprijk, van een uitmuntenden, wijnachtigen smaak, eenigszins geurig.

KLOKHUIS: middelmatig, bijna zonder steenkorrels; de cellen zijn matig groot, dikwijls met sap gevuld, de pitten groot, langwerpig, eenigzins plat, zwartbruin.

GEBRUIK: October en November; - van den eersten rang voor het dessert, nog door geene andere peersoort overtroffen.

De BOOM groeit teeder en laat zich niet fraai vormen, daar de takken gebogen, hangend en verward door elkander groeien; de twijgen zijn van gemiddelde lengte, dun, eenigszins kantig, sterk gespoord, grauw met olijfkleur, met ronde, grauwe stippen; de knoppen spits kegelvormig, zwartbruin, op zeer verhevene dragers; de loten dun, gebogen, olijf kleurig geel met groen, sterk gestippeld; de bladstelen 0.03-0.04; de bladeren middelmatig, ovaal, zeer veranderlijk, spits, bijna gaafrandig, dofgroen; de geheele vegetatie is zeer kennelijk.

Men plante deze soort als pyramide of leiboom; kweekers en tuinlieden mogen er wel zeer veel zorg aan wijden om een goeden boom te verkrijgen; deze beloont de moeite echter overvloedig; hij is zeer vruchtbaar, maar niet als hoogstamde aan te bevelen en evenmin op kwee te veredelen. Men snoeie de leitwijgen van pyramiden en palmetten op een bovenstaanden knop.