FORELLENPEER.

Afbeelding  59a,   59b,   59c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

orellenpeer (Beschrijving der vruchtsoorten, I, No. 47).
Forellenbirn (Handbuch, II, S. 157; E. LUCAS, Abb. Württ. Obsts., Taf. IV, zeer fraai; L. MÜLLER, Obstk., S. 101, No. 23; BALTET (Duitsche vertaling), S. 60, No. 144).
Poire truitée (DECAISNE, III, livr. 31, No. 98). Forelle (Catalogue of the Fruits, pag. 137, No. 235; HOGG , the Fruit Manual, 3d ed., pag. 293; DOWNING, pag. 500).
Trout
Truit
Petit Corail
Corail

 

AFKOMST: NAUDIN (Revue horticole, 1851, volgens 't citaat van DECAISNE) zegt dat deze eene Fransche peer is, doch volgens het Handbuch is zij afkomstig van den „Stiftsamtmann" BÜTTNER te Halle, dus vermoedelijk eene Duitsche vrucht.

VORM: dikwijls iets korter dan de afgebeelde vrucht.

GROOTTE: van de derde, aan hoogstamde kroonboomen dikwijls kleiner.

KELK: klein, hoornachtig, in eene ondiepe holte, dikwijls van kleine verhevenheden en eenig roest omgeven.

STEEL: 0.03, dun, houtachtig, bruin, een weinig ingestoken.

HUID: vrij dik, glanzig citroengeel, aan de zonzijde met menierood overtogen, waarin men grauwe stippen, elk in een roodbruinen kring, waarneemt; aan de schaduwzijde vindt men bruine stippen.

VLEESCH: wit, fijn, smeltend, saprijk, wijnachtig, zeer aangenaam, eenigszins geurig.

KLOKHUIS: vrij groot, van eenige steenkorrels omgeven, met groote cellen en groote, fraaie, donkerbruine pitten.

GEBRUIK: November en December; - van den eersten rang voor het dessert, ook om haar schilderachtig voorkomen.

De BOOM groeit matig, moet eene fraaie kroon vormen en is vruchtbaar wanneer hij niet gesnoeid wordt. De twijgen zijn slank, roodachtig violetbruin, fijn gestippeld, aan de toppen eenigszins geribd; de knoppen klein, op weinig verhevene dragers; de scheuten slank, violetrood, met wol bedekt, fijn gestipt; de bladstelen 0.03-0.04 lang; de bladeren rond ovaal, bijna gaafrandig, stomp, lichtgroen, met wol overdekt, waardoor het geheel een zilverachtig aanzien erlangt.

De soort is voor alle vormen geschikt, ofschoon het meest voor den hoogstamden vorm, daar hij het snoeien slecht verdraagt; niet op kwee te veredelen.