FONDANTE DE CHARNEU.

Afbeelding  62a,   62b,   62c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

oire de Charneu (DECAISNE, Jardin Fruitier, livr. 14, No. 36).
Fondante de Charneux (HOGG , the Fruit Manual, 3d ed., pag.291; Journal de Lyon).
Belle excellente
Beurré des Charneuses
Désirée van Mons
Duc de Brabant (DOWNING, pag. 494).
De Legipont
Miel de Waterloo
Jamin
Waterloo
Köstliche von Charneu (Handbuch, 11, S. 105; BALTET (Duitsche vert.), No. 46, S. 18; Deutsches Obstcabinet, Lief. 9, Taf. 10).
Doyenné Robin (volgens het Handbuch door LEPÈRE aldus genoemd).
Maria Stuart (volgens OBERDIECK).

 

AFKOMST: volgens DECAISNE gevonden in eene heg op het eigendom van den heer LEGIPONT bij het dorp Charneux in de Belgische provincie Luik, tusschen Verviers en de Pruisische grenzen.

VORM: doorgaans zooals onze afbeelding en die van het Handbuch, welke met de onze overeenstemt. De vrucht, bij DECAISNE afgebeeld, is aanzienlijk grooter en naar evenredigheid dikker.

GROOTTE: van de derde.

KELK: open, met lange, spitse, bruingrauwe blaadjes, eenigszins wollig, in eene nauwe, van kleine ribben en bultjes omgevene holte.

STEEL: 0.03-0.04, bruin met groen, stevig, houtachtig, dikwijls van kleine bladknopjes voorzien, een weinig ingestoken, somtijds op de vrucht geplaatst.

HUID: fijn, geelachtig, later vuil citroengeel, aan de zonzijde hooggeel, somtijds met eenige lichtroode strepen, met grauwbruine, van groen omgevene stippen en met eenig dun, grauwbruin roest om den steel en de kelkholte.

VLEESCH: roomwit, fijn, smeltend, saprijk, zeer aangenaam, verfrisschend, wijnachtig.

KLOKHUIS: tamelijk groot, lang en smal, met groote cellen en eenige zwartbruine pitten.

GEBRUIK: October en begin van November; - van den eersten rang voor het dessert.

De BOOM groeit, op wildstam veredeld, sterk, op kwee slecht. De twijgen zijn olijfgroen, met grauwe stippen; de knoppen kegelvormig, van de twijg afstaande, op verhevene dragers; de scheuten lang, olijfgrauw, sterk grijs gestipt, aan den top een weinig wollig; de bladstelen 0.02-0.03 lang; de bladeren langwerpig, stompgetand, dofgroen, bij drieën tot vijven bijeengeplaatst; de groeiwijze is zeer kennelijk.

Geschikt voor de pyramide en den leiboomvorm. Volgens het Handbuch vereischt de boom een droogen grond, zal hij goede en volkomene vruchten leveren; volgens anderen en ook volgens onze ervaring geeft hij op vochtigen bodem uitmuntend smakelijke peren; men veredele hem vooral niet op kwee.