DIAMANTPRUIM.

Afbeelding  17a en b,   17c en d.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

iamond (Catalogue of the Fruits, pag. 163, No. 39; HOGG, the Fruit Manual A. J. DOWNING , the Fruits etc., rev. ed., pag. 402; List of the Fruits of the Royal Hortic, Soc., London 1861, pag. 16).
Diamantpflaume (Handbuch, III, S. 397; Deutsches Obstcabinet, Lief. II, Taf. 9).

 

AFKOMST: volgens het Handbuch eene nieuwere Engelsche vrucht; zooals DOWNING (volgens THOMSON) beweert, door een zekeren DIAMOND in Kent gewonnen, naar wien zij dus genoemd is. Wij ontvingen de soort van OBERDIECK en J. BOOTH & SÖHNE.

VORM: zeer regelmatig, met een vrij diepen naad, die de vrucht ongelijk verdeelt; de stempelpunt staat vlak op het midden der vrucht. De afbeelding van het Handbuch stemt goed met de onze overeen, hoewel de vrucht aan de stempelpunt daar iets meer ingedrukt is, hetgeen trouwens in onze afbeelding 17ab ook eenigszins te bespeuren is.

GROOTTE: van de eerste of tweede.

STEEL: 0.02-0.025, dun, groen met eenig bruin, in eene vrij wijde holte, welke bij den naad lager begrensd is.

HUID: dik, zuur, gemakkelijk van het vleesch te scheiden, zwartblauw, met enkele fijne, bruingele stipjes, aan den boom geheel met een dik, witblauw waas bedekt.

VLEESCH: geel, om den steen roodachtig bruin, weinig saprijk, zacht rinsch, niet zuur, weinig geurig.

STEEN: niet zeer groot, vrij dik, niet zeer hard, in de vrucht reeds dikwijls geopend, altijd vast aan het vleesch.

GEBRUIK: l-20 September, somtijds tot het einde der maand; - van den eersten rang voor de huishouding om te stoven en in te maken, ook volgens HOGG; voor het dessert alleen als sieraad aanbevolen.

De BOOM groeit sterk zoolang hij jong is, later gematigd, wordt bij ons niet groot, vormt eene pyramidale kroon, is buitengewoon vruchtbaar en draagt elk jaar. De twijgen groeien regt op; zij zijn vuilbruin met eene witachtig grijze opperhuid; de knoppen zijn spits kegelvormig, en staan overeind op zeer verhevene, eenigszins geribde dragers; de scheuten zijn middelmatig, slank, fijn behaard; de bladsteel is 0.005-0.01 lang, van kleine kliertjes voorzien.

Geschikt voor den hoogstamden en pyramidalen vorm.