MENU LIJST APPELS OORSPRONKELIJKE PLAAT

5. HARVEY.

 

 

Volgens Hogg is dit een der oudste Engelsche appels. Parkinson heeft er het eerst melding van gemaakt als van „een grooten, schoonen, goeden appel, die ook zeer lekker van smaak is." Ralph Austen noemt hem een zeer goede vrucht en zegt, dat de boom goed draagt. De aanteekeningen van de oude Pomologische auteurs zijn hierin eenstemmig.

Volgens Ray is de appel ter eere van dr. Gabriel Harvey van Camhridge Harvey apple genoemd. „Pomum Harveianum ab inventore Gabriele Harveio Doctore nomen sortitum Cantabrigiae suae deliciae. Wie dr. Gabriel Harvey geweest is en wanneer hij geleefd heeft, hebben wij niet kunnen uitmaken, maar stellig is deze variëteit zeer oud. Ook schijnt zij nog niet uitgeput door het vermenigvuldigen, een bewijs, dat de stelling van sommige Pomologen en Tuinbouwkundigen, volgens welke ooftboomen door het lange kweeken en in 't oneindige vermenigvuldigen verzwakken, geenszins op alle variëteiten van toepassing is. Wij kweeken den boom sedert 1863.

Litt. en syn.: Hogg, The Fruit Manual, IV, blz. 67, beschrijft deze variëteit onder den naam Harvey apple en het syn. Doctor Harvey.

Downing heeft in zijn werk The Fruits etc., rev. ed., blz. 142, een appel Fall Harvey, waarvan de beschrijving zeer goed past op onze vruchten. Of deze verscheidenheid nu met de onze werkelijk overeenkomt, kunnen wij niet beslissen.

 

VORM: Platrond of kogelrond, maar dan om kelk en steel wat vlak; om den kelk kleine ribben, over de vrucht vlakke verhevenheden, 0,07 a 0,075 hoog en 0,08 Ned. dik.

KELK: Gesloten, in eene nauwe holte, met ribben omgeven en geen of zeer weinig dun roest; kelkbladeren lichtgrauw, kort, ook wel afgebroken.

STEEL: 0,02 a 0,025 Ned. lang, houtachtig, bruin, in eene nauwe holte, met groengrauw, dun roest bekleed.

SCHIL: Glad, dof, dik, groengeel, met groene vlekken, een roséblosje op de zonzijde; naar den kelk met witte, naar den steel met grauwe stippen, die overal en hoe ook gekleurd, altijd zeer klein zijn; weinig, dun grauw roest.

VLEESCH: Wit-roomkleurig, met groene aders, niet zeer fijn noch vast, maar zeer aangenaam van smaak, zoetachtig zuur, saprijk en een weinig geurig; zeer goed.

KLOKHUIS: Wijd, breed; cellen matig, pitten matig groot; lichtbruin.

TIJD VAN GEBRUIK: Van October tot Januari. Wij hebben in 1876 vruchten kunnen bewaren tot den 25sten-, 30sten Januari. Het is een keukenappel van den eersten rang. Hogg zegt in de „Guide to the Orchard": „It is said, when baked in an oven, which is not too hot, these apples are most excellent, they become sugary, and will keep a week or ten days, furnishing for the dessert a highly flavoured sweetmeat."

De BOOM: Groeit goed, wordt echter niet groot en draagt niet vroeg, op zekeren leeftijd gekomen is hij zeer vruchtbaar; hij maakt slanke twijgen, waarvan de schors olijfkleurig en bruin is, met weinig stippen. De knoppen zijn niet groot, de bloemknoppen dik, stomp, bijna rond; de scheuten zijn dun, licht olijfkleurig bruin met dunne wol aan de spitsen; de bladsteel is dun; langwerpig, nog al spitspuntig, stomp getand, wat gebogen, lichtgroen gekleurde bladeren. Deze variëteit is voor den boomgaard zeer goed, voor pyramiden en leivormen niet aan te bevelen, wel voor hoog- en halfstamde kroonboomen.

K. J. W. O.