MENU LIJST APPELS OORSPRONKELIJKE PLAAT

6. HEREFORDSHIRE PEARMAIN.

 

 

AFKOMST: Deze vrucht is eene oude Engelsche variëteit; wij hebben haar ontvangen van den heer Rivers en van de Hort. Soc. te Londen.

Litteratuur. Hogg, the Fruit Manual (4de ed. pag. 128) beschrijft haar onder den naam Royal Pearmain met de synoniemen Herefordshire of Hertfortshire Pearmain. In de Nederlandsche Boomgaard, 1ste deel, plaat VII gaven wij eene afbeelding en beschrijving van deze variëteit, zooals wij haar ontvangen hadden van den heer Oberdieck te Jeinsen in Hannover. Later oogstten wij vruchten, die meer geelgroen gekleurd waren en het bleek ons, dat wij niet de echte Herefordshire Pearmain hadden ontvangen, maar de Loan's Pearmain. — Hogg, Fruit Manual, blz. 85 — in het Handb. der Obstk. I, blz. 319 beschreven onder den naam Limonen reinette. In dat handboek deel IV, blz. 511 is de hier afgebeelde variëteit, de ware Herefordshire Pearmain, beschreven. In pomologische werken bestaat, gelijk ook blijkt uit Lucas Werthvolles Obst. no.61, nog veel verwarring ten opzichte van dezen appel; wij hopen die met deze afbeelding en beschrijving, wat ons land betreft, te hebben weggenomen.

 

VORM: Hoogrood, meestal scheef, gelijk de afgebeelde vrucht; dikwijls ook afgeknot kegelvormig. Het groote verschil in vorm heeft waarschijnlijk aanleiding gegeven tot de bestaande verwarring.

GROOTTE: Van de derde, 0,08 hoog bij 0,09 Ned. dik, ook wel 0,09 Ned. hoog en dik.

KELK: Half of bijna open, klein, in eene wijde schotel vormige holte met ribben en vouwen en dun roest — als stof — omgeven; kelkbladeren grauw, groen aan de spitsen; een weinig over de vrucht omgebogen.

STEEL: 0,02 Ned. lang, stevig, houtachtig, in eene nauwe holte, met dun roest omgeven en een weinig groen.

SCHIL: Droog, stroogeel; aan de zonzijde goud- bijna oranjegeel, dikwijls met donkerroode vlammen; meestal sterker gekleurd dan de afgebeelde vrucht, toch nimmer helder, glanzend; maar gelijk Lucas zegt: „düster."

VLEESCH: Roomkleurig wit, fijn, zacht, saprijk, geurig, eenigszins overeenkomende met den smaak van de Wijker pippeling.

KLOKHUIS: Klein, cellen klein, pitten kort en dik, niet groot, koffiebruin gekleurd.

TIJD VAN GEBRUIK: December, Maart. Van den eersten rang voor het dessert en ook voortreffelijk in de keuken.

De BOOM: groeit sterk, gelijkt eenigszins op dien van de var. Gold Pearmain, doch groeit ijler en heeft de takken afwijkend. Hij wordt niet groot, vormt eene breede kroon, draagt vroeg en veel, is voor de „hoogstamde" pyramide in leivorm het meest geschikt. De twijgen zijn stevig, dof, olijf bruin met eenige stippen en een „zilverhuidje" hier en daar; de knoppen zijn plat en breed, de scheuten olijfgroen met veel wol aan de spitsen, de bladeren groot, lang ovaal, stomp gepunt en getand; de bladsteel is dik en gegroefd. De snoeiing moet lang zijn, met insnijdingen boven de het laagst geplaatste oogen; het vruchthout mag niet worden gesnoeid. Deze variëteit behoort in iedere verzameling opgenomen te worden.

K. J. W. O.