MENU LIJST PEREN OORSPRONKELIJKE PLAAT

1. CLAPP'S FAVORITE.

 

 

Deze Amerikaansche peer werd door bekende kweekers te Orléans in Europa ingevoerd; wij ontvingen haar als eene nieuwe variëteit van de heeren Transon Frères in 1864. In de uitgave van Downing's "Fruits and Fruit trees of America" die in ons bezit is, is zij niet opgenomen; misschien komt zij voor in de latere editie van dit werk. In de vierde ed. van Hogg's Fruit Manual wordt zij niet genoemd. Daarentegen vinden wij haar beschreven en afgebeeld op blz. 53 onder no. 17 van het werk van dr. Lucas, getiteld: Auswahl wehrtvoller Obstsorten. Die beschrijving en afbeelding komen overeen met onze ervaring. Dr. Lucas heeft den naam vertaald door Clapps Liebling, maar wij blijven er bij om de namen niet te vertalen, daar dit slechts aanleiding tot verwarring geeft en bovendien sommige vertalingen belachelijk zijn.

 

VORM: Peervormig, ook wel eens stomp-kegelvormig, nog al afwisselend; 0,09 hoog, 0,06 Ned. dik, dikwijls nog grooter; zeer fraai.

KELK: Open, op eene eenigszins tepelvormige kleine verhevenheid, door vouwtjes en kleine ribben omringd; de kelkbladeren zijn stijf, breed, grauw, zwart; ontbreken ook wel.

STEEL: 0,02 à 0,025 Ned. lang, dik, bruin, ingestoken, door dun roest omringd.

SCHIL: Geel of ook wel citroengeel, met fijne, bruine stippen; aan de zonzijde menierood gemarmerd, met witte en grauwe stippen, hier en daar een weinig kaneelkleurig dun roest; zeer fraai. Dr. Lucas zegt er van: „Schale hellgelb, wachsartig, glanzend, fein Zimmtfarbig punktirt, auf der Sonnen-seite lebhaft roth gestreift und verwachsen, von hervorragender Schönheit."

Het is werkelijk eene zeer fraaie peer; in 1870 plukten wij eenige vruchten, zoo prachtig gekleurd als wij later niet meer gezien hebben.

VLEESCH: Roomkleurig, tamelijk fijn, wat brokkelig en knappend, saprijk, bijna smeltend, van zeer goeden, zoeten, een weinig geurigen smaak.

KLOKHUIS: Matig groot, cellen klein, met weinig groote, platte, lange en spitse donkerbruine pitten; bijna geene steenkorrels om het klokhuis.

TIJD VAN GEBRUIK: Augustus—September. Zeer goede dessertpeer, doch niet van den eersten rang. Men moet de vruchten plukken eer zij geel worden, b. v. 20—25 Augustus, naar gelang van de meerdere of mindere zomer-warmte. Als het niet zeer warm is, kan men de vruchten zelfs tot den eersten September aan den boom laten.

De BOOM: Groeit sterk, zelfs op kwee veredeld, maakt stevige, lange, stompeindigende twijgen, waarvan de opperhuid violetkleurig is en aan de schaduwzijde een weinig olijfgroen met weinige lange stippen. De knoppen zijn kort, scherp, op verheven dragers, de scheuten lang, naar de spits met wol bedekt, de bladeren glanzend groen, lang-ovaal, wat opgebogen, stomp getand, dikwijls gaafrandig met eene stompeindigende punt; de bladsteel is stevig. De boom draagt vroeg en veel, hij is aan te bevelen voor den pyramidevorm, voor „hoogstamde kronen" slechts op beschutten stand, omdat de groote vruchten allicht door den wind afgeworpen worden. Zeergeschikt voor snoeren en palmette vormen. En om den flinken groei van den boom én om de fraaie groote vrucht, zal deze variëteit, wanneer zij meer bekend is, stellig veel gevraagd worden.

K. J. W. O.