MENU LIJST PEREN OORSPRONKELIJKE PLAAT

2. JAPANSCHE PEREN (VON SIEBOLD) VAR. DAYMIO.

 

 

Met eene menigte planten van allerlei aard hebben wij de invoering van deze Peren — in ieder opzicht afwijkende van de ons bekende Europeesche — te danken aan Jhr. von Siebold, die ze uit Japan medebracht of overzond en in het établissement te Leiden door zijnen tuinman, den verdienstelijken Mater, reeds eenige jaren liet kweeken.

Wij hebben met groot genoegen aan het verzoek van den heer J. Mater om eene variėteit van deze soort in plant te doen brengen en in dit werk op te nemen voldaan, vooreerst om haar — voor zoover wij weten werd zij nimmer beschreven — in ruimer kring bekend te doen worden, ten anderen omdat wij, dit doende de gelegenheid hebben om eene bloem te planten op het graf van een man aan wien de Europeesche tuinbouw in 't algemeen en de Nederlandsche in 't bijzonder groote verplichtingen hebben.

De eerste vruchten zagen wij op de tentoonstelling in het jaar 1874 door de Pomologische vereeniging te Boskoop te Rotterdam gehouden. Zij werden met de geheele verzameling vandaar naar Keulen gezonden en bleven, gelijk uit de catalogi der voornaamste Duitsche kweekers blijkt, in Duitschland niet onopgemerkt.

De variėteit op de plaat afgebeeld heet Daymio. Men weet dat de Japansche edelen aldus worden genoemd.

 

VORM: rond, naar den kelk en den steel eivormig afgerond, 0,06 hoog en 0,06 Ned. dik.

KELK: open, bijna op de vrucht; kelkblaadjes afgebroken, de overblijfselen zijn groen, hoornachtig.

STEEL: 0,04 Ned. lang, dun, houtachtig, naar de vrucht het dikst, recht op de vrucht ingestoken, somtijds een weinig gebogen, geelachtig groen en bruin.

SCHIL: dun, ruw op 't gevoel, groenachtig geel of citroengeel, vol aschgrauwe stippen, hier en daar met dun lichtbruin roest.

VLEESCH: geelachtig wit, grof, maar zonder steenkorrels, knappend, tamelijk saprijk. De smaak heeft eenige overeenkomst met dien van de kwee, maar is minder aangenaam.

KLOKHUIS: klein; de cellen zijn groot, de pitten eveneens, breed, stompgepunt en zwart.

Tijd van gebruik: Wij konden de vruchten tot April bewaren; volgens inlichtingen van den heer Mater duren zij tot Mei—Juni. Prof. Maximowickz bevestigt het zeggen van Mater. Men zegt, dat de vruchten goed zijn om te stoven, maar er is een „smaakje" aan dat ons weinig bevalt. Wij gelooven, dat zij beter als sieraad dan voor huiselijk gebruik kunnen dienen.

De BOOM: groeit sterk, heeft slanke twijgen, bloeit aan de spitsen en draagt daaraan dus ook vruchten, hoewel niet uitsluitend. De twijgen zijn dof-bruin met ronde grauwe stippen; de knoppen gelijken eenigszins op die van Aronia, zijn dik en naar de spits geopend. De bladsteel is dun, bijna 0,06 Ned. lang en groen gekleurd, het blad is 0,11 Ned. lang, somtijds langer, 0,06 breed, fraai, fijn en scherpgetand, heeft eene stompe spits en is glanzend groen gekleurd. De bloemen zijn groot en vroeg ontwikkeld, 10 a 12 dagen voor de Europeesche variėteiten, wit, de petalen breed, rond. De boom draagt veel.

 

De andere ons bekende variėteiten zijn:

l. Mikado, aldus genoemd naar het geestelijk opperhoofd van Japan.

VORM: ronder dan die der vruchten van de var. Daymio, om den steel eenigszins plat en naar den kelk eivormig afgerond, altijd regelmatig, 0,05 hoog en even dik.

STEEL: 0,04 Ned. lang, dun, houtachtig, glanzend, gebogen, naar de vrucht dikker, ingestoken.

KELK: open, op de vrucht; de kelkbļaderen ontbreken meestal, zoo niet dan zijn zij breed, hoornachtig en onregelmatig geplaatst.

SCHIL: meer hooggeel dan die van de Daymio, met fijne lichtbruine stippen, weinig roest.

VLEESCH: gelijk dat van de vorige variėteit, maar meer zuur van smaak.

KLOKHUIS: kleine cellen, kleine pitten, gelijk aan die van de Daymio.

TIJD VAN GEBRUIK: November. De vrucht kan gekookt worden, is voor 't overige goed voor sieraad.

De BOOM: groeit niet zoo sterk als de vorige var. De bladsteel is zeer lang, 0,07 het blad eivormig, 0,08 lang en 0,04 Ned. breed, fijngetand, stompgepunt, glanzend groen. De vruchten vormen trossen.

 

2. Sieboldii.

VORM: bijna eivormig, naar den steel somtijds een weinig ingebogen, fraai, 0,07 lang en 0,05 dik.

KELK: wijd open, in eene kleine holte; de kelkbladeren zijn zwart, ontbreken meestal.

STEEL: 0,04 Ned. lang, dun, houtachtig, een weinig scheef ingestoken.

SCHIL: ruw, niet dik, groen, met veel grauw overdekt, fijne lichtgrauwe stippen.

VLEESCH: gelijk aan dat der vorige var.

KLOKHUIS: groot, cellen ruim, pitten groot en zwart.

TIJD VAN GEBRUIK: tot in 't voorjaar; wegens de grauwe kleur is de vrucht beter voor de keuken dan als sieraad geschikt.

De BOOM: groeit veel sterker dan de genoemde variėteiten, waarmede hij anders groote overeenkomst heeft. De knoppen zijn aan de spitsen meer gesloten, de bladeren veel grooter, bijna 0,13 lang en 0,09 breed, stompgepunt, fijngetand, zeer glanzend groen. De bladsteel is 0,08 Ned. lang.

 

3. Madame von Siebold.

VORM: rond, aan den steel wat plat, naar den kelk eivormig afgerond, een weinig bultig, d. i. hier en daar met kleine verhevenheden, 0,06 Ned. hoog en dik.

KELK: open, in eene nauwe, diepe holte; de kelkbladeren ontbreken. Steel: 0,06 Ned. lang, houtachtig, geelbruin, naar de vrucht het dikst, recht,

ingestoken.

SCHIL: lichtgrauw bruin, met veel grijze stippen, fijner dan die van de Sieboldii. Vleesch: gelijk aan dat der vorige var.

KLOKHUIS: groot, cellen ruim, pitten gelijk aan die van de andere variėteiten. De boom: groeit sterk; de bladsteel is 0,05 Ned. lang, dun, het blad eirond met eene lange spits, 0,11 lang en 0,07 breed, fijngetand, scherpgepunt, glanzend groen. De knoppen zijn naar de spits meer gesloten dan die van de vorige variėteiten.

De BOOMEN van de var. Daymio en Mikado en die van de Sieboldii en Madame von Siebold gelijken paarsgewijze veel op elkander.

 

Er is nog eene vijfde variėteit, waarvan de vrucht vroeg, reeds in September, rijp is, op eene langwerpig ronde pruim gelijkt en hoog geel is gekleurd. Zij moet beter van smaak zijn dan de genoemde var. Deze is door een Boskooper kweeker aangekocht en met vergunning naar een der voornaamste liefhebbers van planten genoemd, om haar onder dien naam in den handel te brengen.

Wij twijfelen zeer of deze Japansche peren als ooftboomen opgang zullen maken. Als sierboomen en struiken echter zullen zij met hunne groote, glanzende bladeren, groote witte bloemen, aan trossen bijeen geplaatst en hunne vreemd gevormde, deels helder geel gekleurde vruchten eene fraaie vertooning maken in iedere heesterpartij.

K. J. W. O.