MENU LIJST PERZIKEN OORSPRONKELIJKE PLAAT

1. DUBBELE WITTE AVANT.

 

 

Deze vrucht, in vele catalogi AVANT BLANC DOUBLE genaamd, heet bij Decaisne, die er in zijn Jardin Fruitier du Museum (Liv. 87, no. 56), eene keurige, zeer gelijkende afbeelding van geeft: Pêche hative de Hollande, en bij dr. Lucas (Ill. Handb. der Obstkunde, VI, Lief. 3, no. l — eene vertaling van het vorige werk): Frühe Hollandische Pfirsich. Bij dr. Hogg (The Fruit Manual, 4. Ed.), komt zij voor als WHITE NUTMEG — AVANT BLANCHE, WHITE AVANT.

 

AFKOMST: Ons onbekend, Decaisne zegt er niets van; Lucas gaat op den naam af en zegt dat ze van „Holländische" oorsprong is. Dit kan wel zijn; ze is ten minste in de kweekerijen van Boskoop eene oude bekende, zij wordt er veel gekweekt en verzonden en moet te Bremen, Hamburg, Lubeck ja ook in Rusland bekend zijn, dewijl daarheen vele leiboomen uit Boskoop, reeds 60, 70 jaren lang, verzonden zijn en nog verzonden worden, onder welke ook velerlei Perzikboomen, waarbij altijd de dubbele witte Avant met de dubbele Montagne het meest wordt verlangd.

ALGEMEENE KENMERKEN: De bladeren met niervormige klieren bezet; somtijds een weinig genepen of schuitvormig opgebogen, reeds op een afstand duidelijk waar te nemen. Decaisne heeft de bladeren wat vlak geteekend; de bloemen zijn groot, fraai rosé, iets levendiger gekleurd dan die van de dubb. Montagne; de vrucht is van middelbare grootte, dikwijls meer breed dan hoog; het vleesch is los van den steen.

De VRUCHT: De afbeelding geeft er een zeer goede voorstelling van; ze is matig groot, 0,05 M. hoog en 0,06 M. breed, bijna rond, aan de spits wat plat of dikwijls ook met een kleine holte; op de eene zijde met een diepen naad en daardoor wat ongelijk gedeeld.

STEMPELPUNT: Gelijk aan eenen kleinen, dikken, bruinachtigen stekel, staat in 't midden van de holte of vlakte.

STEELHOLTE: Klein, nauw, een weinig uitgehold.

SCHIL: Wolachtig, witachtig geel met eenig witachtig groen gemengd; nauwelijks met een rood blosje aan de zonzijde; zijn de vruchten aan het zonlicht blootgesteld, dan kan het rood veel donkerder gekleurd worden.

VLEESCH: Los van den steen, geheel wit. met groengele aderen, smeltend, mits niet te boomrijp geworden, in welk geval het vleesch „draderig" en minder saprijk is; het sap is rinsch, wat suikerachtig, zelden een weinig samentrekkend.

De STEEN: Is zeer hard, gelijk de meeste perziksteenen, geelachtig bruin, breed, ovaal rond, aan de basis stomp, maar in een scherpe punt eindigende, op den kant weinig hokkerig en als doorboord, de buiknaad bol-rond, vooruitspringend, de rugnaad nauw, bijna vlak, aan beide zijden een breeden naad.

De BOOM: Groeit niet sterk en wordt slechts matig groot. Hij is in ons land en in noordelijke deelen van Europa weinig aan ziekten onderhevig en lijdt nimmer aan de gevreesde witziekte; hoofdzakelijk wordt hij in den leivorm geplant; uitmuntend voor potcultuur; hij is buitengewoon vroeg en veeldragend, zoodat men bij gunstigen bloeitijd de vruchten dikwijls uitdunnen moet, anders blijven ze klein. De bast van de scheuten is glanzend groen, naar de spitsen op de zonzijde wat violetkleurig; de bladeren zijn lancetvormig, tamelijk lang; aan de basis smaller, naar de punt zeer lang toegespitst, rondachtig getand, met weinig niervormige klieren op de bladstelen; op de bladeren aan de spits der twijgen geplaatst, komen die klieren sterker voor; de bloemen zijn groot, donker rosé, de bloembladeren breed, ovaal, met een zeer korten kegel. Wij kunnen de dubbele witte Avant perzik aanbevelen, omdat ze de vroegste is van alle perziken, dikwijls reeds eetbaar in de laatste helft der maand Juli. Men moet de vruchten plukken als ze een witgelen tint aannemen, vóór ze „zacht" zijn geworden. Voor 't overige vereischt de boom dezelfde behandeling als alle perzikboomen; vooral bedekke men hem bij laat invallende vorst.

K. J. W. O.