MENU LIJST PERZIKEN OORSPRONKELIJKE PLAAT

3. FAVORITE DE BOLLWILLER.

 

 

 

BOLLWILLER LIEBLING. Dr. Lucas, Ill. Handbuch der Obslkunde, VI, Lief. 3, no. 6.

AFKOMST: Dr. Lucas zegt, dat deze schoone perzik, waarvan wij hierbij eene getrouwe afbeelding geven, gewonnen is door een van de heeren Baumann, boomkweekers te Bollwiller in den Elzas, en als eene zeer goede en vroege variëteit aanbevolen. De Pomologische Vereeniging te Boskoop ontving de oculatiën van den heer Aug. Napoléon Baumann en de eerste vruchten werden in het jaar 1868 geplukt. Het bleek, dat wij de echte soort ontvangen hadden en deze de aanbeveling volkomen waardig was.

ALGEMEENE KENMERKEN: De bladeren zijn tamelijk groot, lang, met niervor-mige, geelachtige klieren aan den voet van het blad; de bladstelen stevig. De vrucht is zeer groot, het vleesch wit, zonder eenig rood op den steen, waarvan het volkomen los is; zij is in de laatste helft der maand Augustus rijp.

De VRUCHT: Is bijna rond, aan de spits eenigszins gedrukt; aan beide zijden een weinig plat, door een ondiepen naad in twee bijna gelijke deelen gedeeld. Zij is groot, 0.06 M. hoog en bijna 0.065 breed; zij heeft de stempelpunt in eene kleine holte; de steel is kort en in eene diepe holte geplaatst.

De SCHIL: Is zeer dun, zacht, fijn behaard, groenachtig, tegen het rijp worden witachtig geel, dikwijls met een rood blosje, zooals op de plaat, somtijds ook met bijna karmozijnroode streepjes en vlekjes fraai gekleurd.

Het VLEESCH: Is zacht, zeer fijn, bijna wit, zonder rood om den steen, saprijk, wijnachtig, gesuikerd, een weinig geurig, voortreffelijk.

De STEEEN: Is lichtbruin, matig groot, bijna eivormig, aan beide zijden een weinig verheven, naar het eene einde smaller in eene geknotte spits eindigend, aan het steeleinde kort afgestompt; hij heeft aan de buikzijde eene diepe vore; de rugzijde is tweekantig en door twee diepe voren van 't overige gedeelte der oppervlakte van den steen gescheiden.

De BOOM: Groeit sterk; hij eischt een warme standplaats, evenals alle perzikboomen: de twijgen maken veel zij scheuten en zijn aan de schaduwzijde lichtgroen, aan de zonzijde violetkleurig. Hij is voor den leivorm uitmuntend geschikt, aan geene witziekte onderhevig en schijnt ons klimaat zeer goed te verduren. De bladeren zijn zeer groot, lang, aan beide einden smaller, aan het boveneind stomp-spits eindigende, fijn getand, met niervormige, geelachtig gekleurde klieren; de bloemen zijn groot, van eene heldere lichtroode kleur.

Wij kunnen deze verscheidenheid met het volste recht voor ons klimaat aanbevelen; zij geeft de vruchten nog eerder rijp dan de Montagneperzik, even lekker van smaak en nog wel zoo groot. Daarbij is de boom vroeg en veeldragend en daar hij tevens aan geene witziekte lijdt, is er in 't voordeel van deze nieuwe variëteit veel, dat aanmoedigt om haar te kweeken.

K. J. W. O.