MENU LIJST PRUIMEN OORSPRONKELIJKE PLAAT

1. COE'S GOLDENDROP.

 

 

Deze pruim is beschreven in Hogg, the Fruit Manual, 4° ed., en Cat. Lond., met de syn. Bury Seedling, Coe's, Coé's Imperial, Fair's Golden Drop, Golden Drop, Golden Gage; in Downing, the Fruits and Fruit Trees of America, Rev. ed., blz. 360. In 't ill. H.B., 3, blz. 265, met den naam Coe's rothgefleckte Pflaume, en in Ann. de Pom., 3, blz. 43. Verder komt zij voor in Decaisne's Jardin Fruitier du Museum, met eene prachtige afbeelding in de 123 ste aflevering, als Prune Goutie d'Or, en eindelijk in Beschrijving der Vruchtsoorten, 2 de Reeks, 1863, blz. 106, n°. 9.

Deze variėteit is gewonnen in het laatst van de vorige eeuw, door zekeren Jervaise Coe, een vruchtenkweeker voor de markt van Bury St. Edmunds in Suffolk, Engeland, uit den steen van eene Reine Claude, bevrucht met de witte Eierpruim. Van elk der beide soorten groeide een boom in zijnen tuin naast elkander.

 

VORM EN GROOTTE: Deze pruim moet tot de grootste worden gerekend; zij is dikwijls 0.06 Ned. hoog bij 0.05 dik. Hogg bepaalde de hoogte op 0.065. Aan jonge boomen hebben wij haar dikwijls grooter gezien dan de afgebeelde, die de normale grootte hebben.

De VORM is meestal ovaal, naar den steel aan de eene zijde met eene kleine inbuiging, waardoor de vrucht eenigszins op eene dikbuikige flesch gelijkt met een kort halsje. Hogg beschrijft haar als "oval, with a short neck on the stalk." Het halsje ontbreekt echter aan vruchten van geringer afmeting bijna altijd en dan zijn zij nagenoeg ovaal. Eenige hebben de grootste dikte in het midden, andere meer naar den steel en dan noemt men den vorm "omgekeerd eivormig." De nog al diepe naad, die bij vele vruchten naar den steel nog dieper wordt en den rug daar ter plaatse sterk indrukt, deelt de pruim in ongelijke deelen en loopt veeltijds tot voorbij de stempelpunt, die dan midden op de vrucht in den naad geplaatst is.

STEEL: Stevig, 0.02 lang, een weinig gebogen, kaal, groen met bruin, op de tepelvormige steelspits in eene kleine holte geplaatst.

HUID: Dik, laat zich goed aftrekken, geelachtig groen, later fraai geel; aan de zonzijde vertoont zij vele bruinroode stippen en figuren, die somtijds streepjes vormen; kleine witgrauwe stippen, dun, witblauw waas.

VLEESCH: Groenachtig geel, bijna goudgeel, zacht, van sap overvloeiend, wijnachtig, zoet, zeer geurig, bijna los van den steen, overrijp week, bij niet volkomen rijpheid zuur bij den steen. Op den juisten tijd gebruikt kan deze pruim, gelijk ook Liegel, een Duitsch pomoloog, opmerkte, bijna drinkbaar genoemd worden.

De STEEN is tamelijk groot en dik, bijna eivormig, stomppuntig.

TIJD VAN GEBRUIK: De laatste dagen van September. Het is eene uitmuntende dessertvrucht.

De boom groeit in de eerste jaren sterk, wordt spoedig vruchtbaar en draagt te veel om zeer groot te kunnen worden. De scheuten zijn stevig, violetbruin, kaal; de bladeren matig groot, zij hangen een weinig, zijn boven kaal en glanzend donkergroen, een weinig golvend gebogen, langwerpig, spitspuntig; de oogen zijn groot, kegelvormig, afwijkend, de oogdragers hoog. De boom is in ons klimaat voor alle vormen, vooral ook voor den lagen leivorm, geschikt.

Deze variėteit is eene der aanbevelingswaardigste.

K. J. W. O.