Vermoedelijk afkomstig uit het dorp Gravenstein,
Sleeswijk-Holstein. Omstreeks 1760 in den handel gebracht.
Vrucht: Middelgroot, ongelijkvormig, bij kelk geribd, breeder dan hoog.
Kleur: Helder groen, bij rijpheid geel met roode streepen aan zonzijde.
Kelk: Matig groot, gesloten in vrij diepe onregelmatig gevormde
kelkholte.
Steel: Vrij kort, ondiep ingeplant.
Vruchtvleesch: Wit, vast, saprijk, frisch zuur met aangenaam aroma.
Klokhuis: Matig groot met weinig zaden.
Gebruikstijd: September - October.
Boom groeit goed. Vormt breede kroon met in den regel een
hoofdtak, welke sterk naar boven groeit.
Geschikt voor stamboom en struik. Kan
veredeld op alle onderstammen.
Bloeitijd vroeg. Gelijke bloeiers o.m.: Manks Codlin,
Ribston Pippin, Landsberger
Reinette.
Is op jeugdigen leeftijd slecht vruchtbaar en draagt ook op lateren leeftijd
zeer matig.
Is vatbaar voor schurft.
De Gravensteiner is een zeer oude algemeen bekende variëteit, welke echter
weinig verbreid is.
De boom staat als zeer onvruchtbaar bekend. De vrucht is
zeer gewild door de goede kwaliteit. Schijnt in Denemarken goed te voldoen. Is
waard om nog eens beproefd te worden op zwakgroeiende onderstammen.