Oorsprong en verspreiding. Wellicht een appel van Hollandsche afkomst, die al vele jaren gunstig bekend is. Men vindt hem vrij algemeen door het geheele land verspreid, maar voornamelijk in de kleistreken.

Vorm en grootte. De appel heeft een eigenaardigen, scheeven, platronden vorm, die zeer in 't oogloopend bij dien van andere appels afsteekt; de vrucht is van middelmatige grootte, eer klein dan groot.

Kelk en kelkholte. Kelk klein, goed gevormd en gesloten, kelkblaadjes dun en vleezig. Kelkholte klein, ondiep met hoogstaande ruggen.

Steel kort, dik en vleezig, in een diepe holte verscholen.

Schil ruw en gaaf, met een lichtgroenen ondergrond, waarop zeer eigenaardig — vooral in de nabijheid van de kelk — grijsgrauwe strepen, vlekken en stippen, een enkele maal met een weinig bruine kleur.

Vleesch zacht, wit en droog met een eigenaardigen, geurigen, zoeten smaak.

Klokhuis klein, onregelmatig gevormd; hokken soms voor een deel ontbrekend, overigens goed met kernen gevuld.

Eigenschappen der vrucht. Is een uitmuntende potappel met een hoogst aangenamen, geurigen smaak. Het vleesch blijft met het koken goed heel, dus een uitmuntende appel voor compôte.

Eigenschappen van den boom. Deze groeit niet sterk, maar maakt een mooie regelmatige kroon, is goed vruchtbaar en draagt bijna jaarlijks. Het is een uitmuntende boomgaardboom, wordt dus alleen op wild veredeld.

Minder goede eigenschappen van den boom kennen wij niet, alleen groeit hij op kleigrond beter dan op zandgrond.