DE BEHANDELING VAN ZWAKKE VOLKEN IN HET VOORJAAR (MEI)



Het behoort zonder twijfel tot de uitzonderingen, dat de imker in het voorjaar steeds zóó gelukkig is, dat al zijne overwinterde volken zich zoo ontwikkelen en zoo sterk zijn, als hij het wenscht en zooals het ook zijn moet, om met voordeel zijn bedrijf te kunnen uitoefenen. Naast volkrijke stokken, die dagelijks nog sterker worden en terecht zijn trots zijn, staan op de plank middelmatige, die zich uiterst langzaam ontwikkelen en zelfs volken, die schijnbaar meer neiging toonen tot achteruitgang dan vooruitgang. En dat alles, niettegenstaande zij zooveel mogelijk in den Herfst als opzetters gelijk waren en ook van de zijde des imkers dezelfde behandeling ondervonden.
Vanwaar dan dit verschil? Tal van oorzaken, die thans voor een deel buiten bespreking kunnen blijven, maar waarop misschien later in een afzonderlijk artikel zal worden gewezen, werken hiertoe mede. Voor de behandeling van bovengenoemd onderwerp is het genoeg, het feit te constateeren, dat er verschil in ontwikkeling is in het voorjaar en dat dit verschil door drijfvoedering alleen geenszins wordt vereffend. En toch dient de imker te streven naar gelijkmatige volken van genoegzame sterkte, omdat die alleen gegronde hoop kunnen geven op een ruime honingopbrengst. Immers de zwakke en middelmatige kunnen in den tijd van het gewin niet over een voldoend aantal arbeidsters beschikken, om den voorraad in te zamelen. En de sterke volken, die zich zoo gunstig ontwikkelen, krijgen in de meeste gevallen al spoedig zwermlust, waardoor zij zich geheel ruïneeren, indien de imker dien lust niet binnen zekere grenzen weet te beperken.
Met veel moeite en zorg gelukt dat den ervaren imker zelfs niet altijd en schaamt hij zich over de “hommelnesten”, die hij aan de boekweit moet brengen. En de onervaren, pas beginnende imkers ? De meesten hunner verheugen zich in een groot aantal zwermen, drie, vier en zelfs meer van één stok, niet vermoedende, dat zij daardoor gewis hun aangevangen bedrijf ten gronde richten.

Daarom mede is het zoo noodzakelijk, dat elk imker reeds voor het zwermen die middelen toepast, waardoor hij, zooveel mogelijk, gelijkmatige volken van voldoende sterkte kan verkrijgen. Daardoor voorkomt hij de zucht tot zwermen der sterke volken, althans ten deele, terwijl hij de zwakke en middelmatige gelijktijdig krachtig voorthelpt. Voor eenige dier middelen nader besproken worden, is het misschien niet overbodig, er even op te wijzen, dat de imker overtuigd dient te zijn, dat de minder gunstige ontwikkeling van sommige of meerdere zijner koloniën geen gevolg is van de mindere vruchtbaarheid of deugdelijkheid der koningin. Is dat toch wel het geval, dan helpt maar één middel: het onmiddellijk verwijderen der slechte koningin en het toevoegen eener deugdelijke, of indien men die niet bezit, het vereenigen van zulk een volk met een ander, dat een goede koningin bezit.
Minder deugdelijk en daarom niet te vertrouwen is.o. a. de koningin, als ze de eieren verspreid legt; het broed moet aaneengesloten zijn. Evenmin deugt zij, als men bij onderzoek alleen darrenbroed aantreft, wat enkele malen voorkomt. Onnoodig te zeggen, dat geen broed in dezen tijd van het jaar een onbedrieglijk teeken is van moerloosheid of eene onbevruchte koningin, in welke beide gevallen even als boven moet gehandeld worden.

In sommige gevallen kan de woning de oorzaak zijn van de minder voorspoedige ontwikkeling van het bijenvolk, wanneer deze namelijk te groot is. Een eerste vereischte toch is, dat de inwendige ruimte van elke bijenwoning steeds evenredig is, of althans evenredig kan gemaakt worden, aan de sterkte van het volk, dat er in huisvest. Is die ruimte in het voorjaar te groot, dan moet het broednest noodwendig tot een kleinen omvang beperkt blijven, omdat de te groote ruimte niet voldoende kan verwarmd worden; de warmte verspreidt er zich te veel in. En deze doet ook in de bijenwoning wonderen. Voor wie nog imkeren in de ouderwetsche strookorven (stabielbouw), is het zeer moeilijk steeds de ruimte in overeenstemming te brengen met de volkssterkte. Deze woning is ook in dit opzicht vrijwel stabiel (onveranderlijk). Een zwak volk in zoo'n te groote strookorf komt dan ook meestal eerst tot de gewenschte ontwikkeling, als de temperatuur buiten aanmerkelijk begint te stijgen.
Kan dus de stabielimker bezwaarlijk de inwendige ruimte evenredig maken aan de volkssterkte, hij kan wel het omgekeerde bereiken, n.l. de sterkte der kolonie in overeenstemming brengen met de aanwezige ruimte, indien hij behalve zwakke ook sterke volken bezit. Hij doet dit in de practijk in hoofdzaak op eene der volgende wijzen.

a. De sterke stok wordt verwisseld met de zwakke; d.w.z. de woning, waarin zich het sterke volk bevindt, komt te staan op de plaats van het zwakke volk en dit op de plaats van het sterke. Deze omwisseling geschiedt alleen bij gunstig weer en als er gewin is, om afbijten, ja erger nog, te voorkomen. Want over 't algemeen worden bijen met gevulde honigmagen meestal zonder tegenstand in vreemde woningen toegelaten.
Het is duidelijk, dat deze wijze om gelijkmatige volken te verkrijgen, in vele gevallen onuitvoerbaar is, omdat zij gebonden is aan twee voorwaarden, die helaas zoo weinige dagen in 't jaar vervuld worden, en nog wel het minst in 't voorjaar; en die zich toch niet straffeloos laten negeeren.
Altijd gevaarlijk, ook bij het schoonste weer en.het ruimste gewin, blijft het, koloniën met vruchtbare koninginnen te verwisselen met zulke, waarin zich eene onbevruchte moeder bevindt; de laatste wordt licht door de vreemde bijen verminkt en gedood. Zelfs is het soms gewaagd oude tegen jonge, hoewel bevruchte, koninginnen te verwisselen. In meer dan één opzicht is daarom voorzichtigheid raadzaam bij deze operatie.

Maar er is meer. Gesteld, de omwisseling heeft zonder stoornis van eenige beteekenis plaats gehad; wat is er dan eigenlijk geschied? Dit, beide koloniën hebben hare beste bijen, de vluchtbijen, die den voorraad inzamelen, onderling aan elkander afgestaan, althans de meeste. Doch naar verhouding de zwakke stok maar enkele, de sterke zeer vele. Blijft het weer gunstig, dan ziet men de eerst sterke stok zoo zeer in werkbijen verminderen, dat er maar enkele bijen meer uitvliegen. Eer hij zich weer eenigszins hersteld heeft, verloopen verscheidene dagen, waarin hij tot bijna volslagen werkeloosheid (naar buiten) gedoemd is. De zwakke stok daarentegen gaat snel vooruit; het doel is bereikt; maar toch, zou de winst hiér verkregen voor een groot deel niet worden verslonden door het verlies dáár geleden ? Wanneer men bedenkt, dat vele van de toegevlogen arbeidsters in den zwakken stek gedwongen zijn huiselijke diensten te verrichten, (wasbouw, broedverwarming, verzorging der jonge larven enz.) en dus niet meer naar buiten vliegen om honing in te zamelen, wat zij ongetwijfeld zouden gedaan hebben, als zij in hare oude woning gebleven waren, dan zal men wel geneigd zijn deze vraag bevestigend te beantwoorden.

b. Wordt de onder a genoemde manier nog dikwijls toegepast om hare eenvoudigheid en gemakkelijkheid, vooral door pas beginnende en onervaren imkers, de ervaren bijenhouder maakt liever gebruik van het omjagen. Wel vordert deze wijze veel meer tijd en moeite, maar zij is ook beter altijd uitvoerbaar en daarbij minder gevaarlijk en steeds voordeeliger.
Door omjagen verstaat de imker het volgende: zoowel het sterke als zwakke volk wordt uit de woning gejaagd (geklopt), elk in een ledigen korf of jaagkorf. Het kloppen houdt zoo lang aan, tot nagenoeg alle bijen met de koninginnen uit de oude woningen zijn verdwenen. Vooral dient gelet op de aanwezigheid van de koningin in elk uitgejaagd volk. Nu wordt het zwakke volk in zijn geheel gebracht in den korf, waarin vroeger het sterkere volk huisvestte en omgekeerd het sterke volk in de woning van het zwakke. Beide korven.worden na weer met verwisseling van standplaats in den stal gezet, waarmee het geheele werk is afgeloopen.
Voorzorgen als onder a. genoemd, behoeven niet genomen te worden, het is voldoende, dat de temperatuur zoo hoog is, dat de bijen "loopen" willen. Door dit omjagen beoogt men inderdaad niet anders dan verwisseling van broed (incluis neten of eieren). Het zwakke volk zal dus in dit opzicht een goeden ruil doen, het krijgt een uitgebreid aaneengesloten broednest; dagelijksch vermeerdert het getal bijen met honderden van jongen, terwijl de koningin onmiddellijk de leege cellen weer met eieren bezet. Niet de minste stoornis van eenige beteekenis heeft plaats gehad en spoedig kent men het eertijds zwakke volk niet meer. Het sterke volk deed een minder goeden ruil; het vond betrekkelijk, weinig broed en neten en zal zich de eerste dagen daarom minder sterk ontwikkelen dan vroeger. Had het misschien zwermplannen, die verdwijnen meestal in het nieuwe kwartier, waar het nog genoeg ruimte vindt. Zijne vluchtbijen heeft het alle behouden, zoodat het evengoed als vroeger kan inzamelen, indien het honigt.
Men ziet dus, dat deze manier naast groote voordeelen weinig nadeelen heeft en verre te verkiezen is boven het omwisselen. De meerdere moeite wordt dubbel beloond !

c. Voor den stabielimker bestaat er nog een derde manier, om zwakke volken met bijen uit eene vreemde woning te versterken. Sommigen zetten daartoe onder eene der sterk bevolkte korven een bord of bak met honing. Nauwelijks merken de bijen dit, of bij honderden zetten zij zich op het gereikte voeder, om het spoedig in de ledige wascellen op te bergen. Het zijn meestal de jonge bijen, die nog geen uitvlucht gemaakt hebben, welke dezen arbeid moeten verrichten. Na eenigen tijd, een uur b.v., of zooveel vroeger of later als hij ziet dat er een voldoend aantal bijen bezig is het voeder op te nemen, neemt de imker voorzichtig het bord of den bak, met alles wat er zich in en om bevindt, weg en plaatst dit onder het te versterken volk. Zoo noodig, dan herhaalt hij dezen arbeidt tot het zwakke volk genoeg versterkt is.
Deze manier mag alleen des avonds, als er geen bijen meer uitvliegen, toegepast worden, om rooverij te voorkomen. De overgebrachte jonge bijen zullen door het vreemde zwakke volk zonder tegenstand worden aangenomen, omdat zij met gevulde honigmagen komen en bovendien nog meer voorraad meebrengen. Ook zullen zij, als zij later uitvliegen, niet terugkeeren naar haar geboortekorf, omdat zij daaruit voor hare overplaatsing nog niet gevlogen hadden.

Op deze wijze, hoewel minder rationeel en met meer zorg gepaard dan op de onder b. genoemde manier, is het ook zeer wel mogelijk tamelijk gelijkmatige volken te verkrijgen. Vele imkers prefereeren haar boven de omwisseling, omdat zij niet het minste gevaar en ook betrekkelijk weinig nadeel oplevert. Immers ook hier behoudt ieder stok zijn vluchtbijen en daarop vooral dient gelet te worden.

De mobielimker zou desgewild ook eene dezer drie methoden in toepassing brengen kunnen. Voor hem is evenwel het doel veel gemakkelijker en ook veel spoediger te bereiken. Juist de mobielbouw geeft ook in dit opzicht groot gemak en voordeel, indien n.l. de mobielwoning zóó is ingericht, dat elke willekeurige tafel steeds kan worden uitgenomen, zonder zelfs eene der andere tafels aan te roeren, laat staan te verwijderen. Mobielwoningen, waarbij zulks wel het geval is, en deze zijn ook in gebruik, belemmeren eene vlugge operatie, om geen andere nadeelen te noemen, doordat eenige raampjes (tafels) moeten worden uitgenomen, opgeborgen en later weer ingehangen, om de begeerde tafel te kunnen verkrijgen.
Bezit de imker evenwel eene soort van mobielwoning, waaruit steeds elke willekeurige tafel, zonder een omweg, onmiddellijk kan worden weggenomen, dan is zijn taak ter bekoming van gelijkmatige volken al zeer licht. Hij heeft niets anders te doen, dan aan het sterke volk van tijd tot tijd een tafel met zooveel mogelijk verzegeld broed te ontnemen, de daarop zittende bijen af te vegen en deze broedtafels in het nest van het zwakke volk te plaatsen, dat daardoor weldra krachtig versterkt wordt met jonge bijen. De ledige plaats in het broednest van het sterke volk wordt aangevuld met eene ledige wastafel, indien die beschikbaar is, of anders met een leeg raampje.
In het eerste geval zullen in de ledige cellen weer spoedig eieren door de Koningin gelegd worden, in het laatste zal het volk zich haasten het raampje vol te bouwen, omdat het niet kan dulden, dat het broednest niet aaneengesloten is. Het is in de meeste gevallen bepaald noodig, alleen verzegeld broed te ontnemen, omdat het zwakke volk allicht te weinig voorraad heeft of halen kan, om het open broed, dus ook jonge larven, behoorlijk te verzorgen. Het sterke volk zal daartoe meestal beter in staat zijn. Ook mag aan een zwak volk niet meer broed worden gegeven, dan het bezetten, dat is: verwarmen kan. Anders zou het toegevoegde broed kunnen verkillen en daarom door de bijen uitgetrokken worden.

Het spreekt van zelf, dat alleen bijenbroed mag worden overgebracht, daar het minste spoor van aanwezig darrenbroed het zwakke volk tot zwermen kan opwekken, wat een ramp zou zijn. Evenzeer is het duidelijk, dat men nauwlettend dient toe te zien, dat de Koningin niet mede overgebracht wordt naar het zwakke volk. Dat zou ongetwijfeld haar het leven kosten en den imker groote schade berokkenen.
Met beleid uitgevoerd en verstandig toegepast, overtreft deze methode van broedomzet alle andere, omdat zij met weinig moeite en met het minste gevaar de volken, zelfs de zwakste, het spoedig tot de gewenschte ontwikkeling brengt.

B. Wigman, Lunteren, Mei 1898.