DE EENVOUDIGSTE BIJENWONINGEN



Wie thans een goed ingericht huis bewondert, beseft misschien niet, welk een tusschenvormen er zijn geweest van de hut der oudste bewoners tot de moderne woning met al hare gemakken.
Er ligt een lange weg van arbeid en verbetering tusschen de kano der onbeschaafde volken en het snelvarende zeekasteel op den oceaan. Denk ook eens aan de geschiedenis welke er ligt tusschen de handboog der ouden en het maximkanon onzer dagen enz.

Ook de best ingerichte moderne bijenwoning is niet uit de lucht komen vallen, doch de vrucht van veel arbeid en denken, van onderzoek en praktische verbeteringen. Nog is het laatste woord niet gezegd, steeds streeft de imkerswereld naar beter, strijdend om nog zooveel hinderpalen uit den weg te ruimen.

De oude Germanen hielden hun bijen in holten van boomstammen. Het spreekt van zelf, dat de kennis van de bijen niet groot is geweest, daar men van het leven der diertjes in de gebrekkige bijenwoningen weinig kon nagaan. Van een juiste en rationele behandeling was dus geen sprake. Men moest bijna alles aan de natuur overlaten.
Ook thans nog worden in de wouden van Rusland veel bijen gehouden in holle boomen. Er is weinig werk aan, doch de uitkomsten zijn ook zeer wisselvallig.
De tijd der bosch-bijenteelt ligt voor de beschaafde volken reeds ver weg en viel samen met den tijd, toen ook de landbouw in zijn eerste stadium van ontwikkeling was.

Later zaagde men een stuk van een hollen boomstam en deed daarin een bijenzwerm. Dat waar reeds een stap vooruit. De bijenwoning kon bij huis worden geplaatst en was dus meer onder toezicht.
In vele Russische streken is deze woning nog in gebruik bij tal van grondbezitters en boeren. Zij hebben weinig tijd en willen den honig in de bloemrijke steppen en bosschen niet verloren laten gaan. Men zaagt een hollen boomstam in stukken van p.l.m. 80 cM. Zoo'n deel wordt op een voetstuk geplaatst en van boven gedekt door een plank, welke door een steen op de plaats wordt gehouden. Het vlieggat bevindt zich onderaan.

De behandeling geschiedt niet altijd met de noodige zorg. Is de holte volgebouwd, zoo wordt de honig uit den kop weggesneden en men keert de woning om, teneinde de uitgesneden ruimte weer te laten volbouwen.
De Russische strijder voor de bijenteelt, von Rutterlow, zegt van zulke imkers, dat ze zelf op den kop gezet moesten worden.

Ook in Noord-Afrika bestaat nog de houten cilindervormige bijenwoning (zie L'Apic. 1895). De inlander klopt van een stuk boomstam de schors los, even als een jongen in 't voorjaar doet, wanneer hij van een takje een fluitje maakt. De koker, die zoo wordt verkregen, voorziet men van een vlieggat, dekt hem met een stuk schors en de bijenwoning is gereed. Vele zulke woningen worden op elkaar gestapeld, in verband, als de steenen van een muur. De stapel wordt met mest gedekt en de stal is klaar.

De bijenwoning van een stuk boomstam scheen onzen voorouders op den duur niet te voldoen. Men wilde gaarne van het leven der bijen wat weten, deels uit nieuwsgierigheid, deels om de bijen te leiden, om op voordeelige wijze te kunnen ingrijpen. De bijenwoning was te zwaar om hem telkens om te keeren en er in te kijken en op de hoogte te komen van den toestand in verschillende tijden van het jaar.

Er was behoefte aan een lichte bijenwoning, waarin de mensch te allen tijde een blik kon slaan. De woning van stroo werd vervaardigd, misschien eerst alleen cilindervormig als het stuk boomstam, later ook met een strooien ronden kop. Zoo was met de jaren een groote verbetering gekomen. De bijenteelt ging met de uitvinding van den ronden strookorf een nieuw en schoon tijdperk tegemoet. De imker leerde de bijen nu practisch behandelen, daar hij ze steeds in de woning kon bekijken.

De lichte woning stelde hem ook in staat om er mee te reizen en bloemrijke velden op te zoeken. Door den ronden strookorf werd de bijenteelt een rijke bron van bestaan voor vele streken.

Tal van eeuwen heeft de strookorf zich staande gehouden, en al wordt zijn rijk kleiner in de nieuwe periode, welke de bijenteelt is ingetreden, toch zal hij nog niet zoo spoedig geheel worden verdrongen.

T.C. Hootsen.