IN WELKE RICHTING?

IV.
(Vervolg).

In nauw verband met de productie staat de wijze van behandeling. Reeds werd hierop door ons gewezen, toen wij de uitoefening van het bedrijf met goed bevolkte stokken aanprezen. Thans worden we voor de vraag gesteld: vaste- of losse bouw.

De meeste ymkers in ons vaderland houden zich bij den eerste en daarvoor is zeker wel iets te zeggen. De oude strookorf heeft zijne deugden en voor den beginnende is hij zeker aan te bevelen. Ter verkrijging van zuivere producten moet hij onzes inziens evenwel het veld ruimen voor den lossen bouw en tot dezen gaat men dan ook langzamerhand over. De losse bouw echter kan toegepast worden op den strookorf, hij kan ook beoefend worden in bakken.

Als kampioen voor den eerste kennen we den heer Kelting te Santpoort, als strijders voor den laatste openbaarden zich de heeren Bijdendijk en de Haan. Waar zulke bekwame ymkers het niet kunnen eens worden, daar spreekt het van zelf dat wij niet zullen beslissen. Toch wenschen we enkele opmerkingen te maken, het verder overlatende aan de ymkers die wijze in te voeren, welke hun het meest doelmatig, het meest geschikt voorkomt.

De honig wordt gebezigd door den koekbakker ter bereiding van koek en ander gebak; hij dient verder als tafelhonig op den disch van de aanzienlijken en van burgers. Als zoodanig worden aangewend de slinger- en de raathonig; de slingerhonig kan ook in fijn gebak dienst doen. Slinger- en raathonig worden duurder betaald dan de gewone pershonig. Van belang om het grooter voordeel is het dus ze te bereiden.

Voor den gebruiker van den ouden strookorf is dit niet wel mogelijk; met den lossen bouw gaat het gemakkelijk. Om die reden komt ons dan ook de losse bouw het voordeeligst en meest wenschelijk voor. Ze in te voeren en de behandeling zich eigen te maken meenen we als een eisch destijds en ter wille van den bloei der ymkerij te moeten aanbevelen. Doch welke? Sommigen trachten hem met behoud van den strookorf in toepassing te brengen.
Met het oog op de overwintering valt hier veel voor te zeggen. Anderen bevelen den bak aan. Ook zij brengen hunne volken goed door den kwaden tijd. Terwijl de eersten slingerhonig bereiden en eigen gemaakte wastafels daarbij benutten, leggen de laatsten zich meer op raathonig toe. Raathonig zeggen ze kan niet vervalscht worden, in Duitschland daarentegen brengt men vervalschten slingerhonig in den handel, niet te onderscheiden van den door den ymker verkregen. Nog eens, we beslissen hierin niet, ieder brenge in toepassing, wat hem het voordeeligst en geschiktst voorkome.

Een zaak van gewicht achten we verder de verplaatsing der stokken. Er dient met de bijen gereisd, des voorjaars naar de koolzaadvelden, in den zomer naar de boekweit, bij het aanbreken van den nazomer naar de heide. Voor het gewin is dit noodzakelijk. Dat reizen geschiede vlug en gemakkelijk. Spoor- en tramwegen kunnen hunne diensten bewijzen, doch het vervoer door middel van deze verkeersmiddelen hebbe plaats in overleg met en in bijzijn van de ymkers.

Een behandeling der bijen als pakgoed, een vervoer als van vee of paarden zou den bijenhouder slecht voegen. Dat de bestaande maatschappijen en de regeering in dezen den ymker ter wille zijn en met hem medewerken is gewenscht; zich dien steun te verschaffen is in het belang van den ymker; in deze richting zij men dus ook werkzaam. Voor het vervoer per as make men gebruik zoo mogelijk van wagens speciaal daarvoor ingericht en rustende op veeren. Ter verkrijging daarvan vereenigen zich de kleinere ymkers.

Wat verder de behandeling aangaat; voor deze ga men in de leer bij bekwame vakmannen, leze men geschikte tijdschriften en geroemde werken. Omtrent de theorie poge men op de hoogte te komen; kennis immers zal steeds de praktijk steunen. De practijk make men zich eigen door beoefening der teelt, door omgang met vakgenooten, door te luisteren naar de bekwaamste onder hen, door aanwending van hetgeen de theorie leert. Werkende in deze richting, kan het niet anders of de bijenteelt moet een goede toekomst tegemoet gaan. Dat het zoo moge komen.

Bijenteelt, ooft- en landbouw, ziedaar een drietal middelen van bestaan, welke samengaande elkander steunen. Ontneem de eerste van de drie aan de andere en de opbrengsten verminderen. Een aantal cultuurplanten vereischen de hulp der bijen voor de kruisbestuiving en met onze ooftboomen is het niet anders. Daarbij kan de bijenteelt uitstekend góéd met den ooftbouw of met den landbouw door een persoon beoefend worden.

Door de keuze der te verbouwen gewassen kan hij dan meer of minder het honiggewin bevorderen en op deze wijze zijne inkomsten verhoogen. Te weinig wordt dit verband nog begrepen. In onze streken althans sterft het geslacht landbouwer-bijenhouder langzamerhand uit en ondervinden de laatsten bij het zoeken naar geschikte standplaatsen in de nabijheid der koolzaadvelden op de klei maar al te veel moeilijkheden. Ook hier valt te verbeteren. Men doet dat door middel der bladen. In courantartikels make men opmerkzaam op de groote hulp dezer nijvere diertjes bij het welslagen van den landbouw.

Daarnevens roepe men de landbouwmaatschappijen te hulp. In de vergaderingen der afdeelingen moet de stem der ymkers gehoord worden. Bijenteelt, arbeid en nijverheid; een tweede driemanschap. Men klaagt over gebrek aan arbeid, men roept om werk voor den arbeider en den handwerksman, men is ontevreden over de geringe verdiensten.

Welnu, de ymkerij, wil iets doen ter leniging. Zij noodigt tot beoefening en wenscht hare voordeelen te voegen bij de geringe verdiensten. Zij vraagt verder hare benodigdheden en helpt aan werk in een tijd, dat de overige werkzaamheden geëindigd zijn. Korven moeten er gemaakt, de materialen daarvoor geleverd, bijendoeken vervaardigd, krammen, en vele andere zaken verschaft worden.

De voerman verdient er aan bij het vervoer, de kuiper bij de vervaardiging der vaten, de smid, de timmerman hebben het hunne, kortom de bijenteelt geeft bij eene ruimere beoefening werk en brood. Een ieder, die kan en er lust voor gevoelt, helpe haar vooruit. Dat ze nog eenmaal teruggebracht worde tot haren vorigen bloei.

H. GIETEMA IJz., Kooten.