EEN PRAATJE OVER DE BIJEN



"Onbekend maakt onbemind," zegt het spreekwoord; zoo ergens dan is dit vooral ook over het algemeen toepasselijk op het kleine doch hoogst nuttige insect de bij. Onverstandig vooroordeel, doch meer nog, volslagen onbekendheid met deze interessante diertjes zijn dikwijls oorzaak, dat haar werk wordt gering geschat en het groote nut door haar gesticht niet of weinig geacht.
Toch zijn hare voortreffelijke eigenschappen, zooals: groote bedrijvigheid en vlijt, hare zindelijkheid, orde en spaarzaamheid, die zij van nature bezitten, gevoegd bij de groote rol, die zij bij het bevruchten der bloemen spelen en de ruime opbrengst, die zij bij oordeelkundige behandeling den ijmker verwerven, allen onze belangstelling overwaardig. Wilde men over dit onderwerp in alle zijne bijzonderheden uitweiden, men zou een boekdeel kunnen vullen wij stellen ons echter alleen voor, eenige der belangrijkste eigenaardigheden der bijen in het kort te bespreken.

De spreekwoordelijk geworden nijverheid der bij, vooreerst, is overbekend en wie ooit aan bijenteelt deed, bewonderde stellig vooral in het warme seizoen, hare rustelooze bedrijvigheid. Onvermoeid vliegen zij den ganschen dag af en aan, om honing en stuifmeel te verzamelen, terwijl zij den nacht besteden, om nieuwe cellen te bouwen en den reeds ingezamelden honing te verwerken en op te bergen, enz.

Niet zoodra hebben den volgenden morgen, de eerste stralen der zon, de dauwdruppels opgedroogd, of het werk wordt weer met nieuwen moed hervat, en het gebeurt niet zelden, dat men, na verloop van eenige achtereenvolgende zonnige dagen, het gewicht van den korf merkelijk voelt toenemen. Toch gunnen de nijvere diertjes zich ook dan nog geen rust, integendeel, hoe meer zij verzameld hebben, hoe meer zij tot nieuwen arbeid schijnen te worden geprikkeld. Met zulke zonnige, warme dagen zijn dan ook de bijen, zoowel als de ijmker (bijenhouder) eerst recht in hun schik. De bijen uiten hare vreugde, vooral 's avonds, door een vrolijk gonzen en voor den ymker, die met welgevallen hiernaar luistert, bestaat er geene schoonere muziek.

Jammer echter voor den ijmker en zijn volkje, wordt deze bedrijvigheid maar al te dikwijls, door invallende weersverandering, vooral door koude en regenachtige dagen, gestoord.
De bijen zijn vooral zeer gevoelig voor koude en vochtigheid en zoo gebeurt het meermalen, in het voorjaar dat de vlijtige arbeidsters, in het open veld, door de koude worden bevangen en verstijven. Ook scheiden verreweg de meeste bloemen, alleen bij zonnig warm weer haar honingsap overvloedig af. Het is derhalve zeer goed te begrijpen, dat bijenteelt bij droog warm weer (vooral in het voorjaar en in Augustus) het best lukt, terwijl het bij koude lentes en natte zomers wel eens gebeurt, dat alle moeite der ijmkers vruchteloos is en zij in den herfst soms nog minder volken hebben dan in de voorafgegane lente.
Evenwel behooren zulke slechte resultaten tot de hooge uitzonderingen.

(Wordt vervolgd)

W.A. Otten, Maren.