EEN PRAATJE OVER DE BIJEN. IV.



Grootsche kunstgewrochten, heerlijke voortbrengselen van 's menschen scheppend vernuft, verliezen soms voor degenen die gewoon zijn, deze dagelijks te zien of er mee om te gaan, alle aantrekkelijkheid. Zulke menschen geraken door gedurige beschouwing of gestadige behandeling van zulke zaken tot zekere onverschilligheid voor het schoone, dat zij in zich bevatten.

Evenzoo is het gesteld met vele ymkers ten opzichte van het schoone en vernuftige werk der bijen: den bouw der raten. Ieder ymker weet, dat de bijen bij genoegzaam gewin en onder begunstiging eener vrij hooge temperatuur in haar lichaam den honig tot was verwerken en dezen aan haar achterlijf bij wijze van fijne schubjes uitzweeten. Ook weet men dat deze plaatjes door de bijen worden in den mond genomen, gekneed en zoo tot raten verwerkt.
Langzamerhand worden de kleine teere raatjes grooter en steviger en de ymker verheugt zich, dat zijn volkje zoo goed "werkt", terwijl hij nagaat of alle raten behoorlijk fijn werk (werkstercellen) worden, of soms niet te vroeg of op ongewenschte plaatsen darwerk wordt gemaakt. Verder bekommert hij zich niet om de raten en heeft meestal geen oog voor de voortreffelijke samenstelling en vernuftigen bouw der raten. Toch is eene honigraat een waar kunststuk, en al wie haar ooit nauwkeurig beschouwde, moet wel toegeven, dat de bijen voortreffelijke bouwmeesters zijn.

In dit opzicht munten zij ook vooral uit boven andere bouwende insecten. Welk een ontzaggelijk verschil bijv. tusschen het inwendige eener bijenwoning en een hommelnest: hier de voortreffelijkste samenstelling met de grootste regelmatigheid tot één geheel vereenigd; daar eenige logge, plompe cellen zonder eenige orde, op goed geluk aan elkaar gevoegd.

Om een juist denkbeeld van de schoone samenstelling eener honigraat te verkrijgen, moet men haar nauwkeurig beschouwen. Echter volge hier in flauwe trekken eene korte beschrijving. De honigraten, in 't algemeen beschouwd, hebben eene schijfvormige gedaante en hangen loodrecht in de bijenwoning, door eene kleine tusschenruimte van ongeveer 1½ cM. van elkaar gescheiden. Aan weerszijden bevinden zich, de wiskunstig zuiver gevormde, zeshoekige cellen. De midden wand der raten vormt de bodems dezer cellen. De bodem van iedere cel bestaat uit drie gelijke ruiten, in het midden bij haar vereenigings punt een weinig naar onder spits toeloopende.
Deze spits of punt vormt juist de vereeniging van drie andere cellen aan den anderen kant, zoodat de middenwand der raten zig-zagsgewijze tusschen de cellen doorloopt. Hierin bestaat tevens juist de voortreffelijkheid van den bouw der raten, zoodat de bijen, zooals reeds meermalen is gezegd, hierdoor op werktuigelijke wijze, het ingewikkeld vraagstuk hebben opgelost: "met de minst mogelijke hoeveelheid was, het grootst mogelijk aantal cellen in de kleinst mogelijke ruimte te bouwen".

De cellen staan daarenboven niet loodrecht op den middenwand, maar zijn naar de uiteinden een weinig verheven en aan den rand een weinig dikker. Dit is een der voornaamste oorzaken, waarom de versch gewonnen honig in volle ongezegelde cellen blijft staan en (mits de bouw in zijnen natuurlijken stand wordt gelaten) nooit uitlekt, zooals alle ijmkers wel eens hebben opgemerkt. De kleur der pas gebouwde raten is gewoonlijk geelwit, alleen bij goed gewin op de paardebloem is zij geel. Nieuwe raten zijn zeer fraai, helder en doorschijnend. Zoo dikwijls er echter jonge bijen in worden uitgebroed, laten deze er, benevens eenige donkere uitwerpselen, telkens een dun vliesje in achter, waardoor de raten langzamerhand bruin (bij hoogen ouderdom zelfs zwart) worden en de cellen zich verkleinen. Om deze reden is het af te keuren voor opzetters korven te gebruiken, waarin zich zeer oud werk bevindt. De ondervinding heeft geleerd, dat de bijen hierin niet zoo goed en niet zoo vlug kunnen broeien; bij voorkeur huisvestte men zijne overwinteringsstokken dus in jonge frissche raten.

Ten slotte nog eene opmerking. Het is bekend, dat de bijen, om één kilogram was te vervaardigen, ongeveer tien kilogram honig verbruiken. De raten kosten den ijmker dus veel aan tijd en geld. Men beware dus steeds, zooveel mogelijk, alle bruikbare stukken oud was, (fijn werk) ten einde later te kunnen gebruiken en zoodoende der bijen veel arbeid te besparen. Bij het huisvesten van een nieuwe zwerm in eenen gewonen korf met vasten bouw is het gebruik van flinke groote "spelraten" mits zij frisch zijn en in den natuurlijken stand worden aangebracht, ook zeer aan te bevelen. (Wordt vervolgd.)

W.A. OTTEN.