ONZE BRIEVENBUS



Vervroegde kunstzwerming.(2)
Naar aanleiding van het artikel in het nummer van 15 Dec. l.l. (De voordeelen van vervroegde kunstzwerming) wenschte ik een en ander mee te deelen.

Gaarne wil ik toegeven, dat de aan deze methode verbonden voordeelen groot kunnen zijn, zelfs zeer groot, maar ook teleurstelling zal niet uitblijven, men kan de waarde wel eens overschatten. De schrijver spreekt er van als van een proef, die men nemen kan, ze steunt niet op eigen ondervinding.
Reeds lang ben ik met bijen in aanraking geweest, maar toch zou ik niet zoo stellig durven verklaren, dat de natuur der bij zóó eenvoudig geleid kan worden, ze is zóó moeielijk te leiden. Waren onze voorvaderen dan zoo dom op dat gebied, dat ze in die vele eeuwen niets konden bedenken, want al behielden zij hunne aloude, verkeerde gebruiken, hun streven was toch zeker naar verbetering.

De schrijver geeft aan, dat men den zwerm moet nemen van een volkrijken stok, zoodra men darreneieren bespeurt, maar bedenk wel, dat bij den stabiel-imker, die het broeden van darren slechts kan tegenhouden, dikwijls nog geen flinke stok aanwezig is, als de eerste darreneieren gelegd worden. De eerste darren vertoonen zich al dikwijls wanneer er nog bijen onder aan het werk zijn.
Feiten hebben mij geleerd, dat bijen in het voorjaar flink voorzien van darrenbroed en ingelegde moederwiegen nog dagen moesten wachten, naar het scheen, op het uitloopend werksterbroed, eer de zwerm den korf kon verlaten, of de kunstzwerming mogelijk zou zijn, omdat het volk niet voldoende sterk was.

De omzetting van de eerste moederhuif in een volkrijken stok zal wel gelukken, maar de tweede omzetting na elf dagen blijft voor mij een maar. Zullen de bijen, die vóór elf dagen en in dien tusschentijd zich verzameld hebben en met ongeduld wachten op de nieuwe koninginnen, die binnen enkele dagen hare moederwiegen zullen verlaten en het natuurlijk zwermen in den zin hebben, niet voor het grootste gedeelte hare oude standplaats weer opzoeken om zich met hare lievelingen te vereenigen, zich door flink voorspelen op de hoogte stellen, waar ze thuis hooren. Mij is het meermalen gebeurd, dat ik bij deze bewerking werd teleurgesteld en de bijen telkens haar moederhuif weer opzochten, ze wilden van geen afvliegen weten.

Verder zal de tweede moederhuif, evenals de eerste, zich op natuurlijk nazwermmen toeleggen, ze zal ook niet zoo geheel zonder darren en darrenbroed zijn, als de schrijver beweert. Deze zegt ook, dat de beide moederzwermen in een goeden staat zullen verkeeren en als ze niet te laat zijn, volgens gewoonte na vier of vijf weken weer zullen gaan zwermen, zóó zoekt men naar verbetering waar die niet vinden is.

Ik merk hierbij op, dat dit niet geldt voor mobiel-imkers, al lang is het gezegd, dat door den lossen bouw de mensch meer heer en meester is geworden over de bij. De natuurlijke neiging van de bij is alleen voortplanting van haar geslacht, daar tegen moeten wij onophoudelijk werken en dit kunnen wij doen door de inrichting van den lossen bouw. Ik wil daarom gaarne met hen medegaan, maar niet met hen ronddraaien, zooals de schrijver zegt, om door het beletten van zwermen ons schade te berokkenen. Ik verkies de methode, die men aangeeft op Bladz. 18 van den eerste jaargang om na 6 of 8 dagen, dat men den moederzwerm heeft genomen, alle moedercellen weg te snijden op ééne na om zoo het natuurlijk nazwermen te beletten. Dat kan met goed gevolg gedaan worden, men krijgt jonge koninginnen en een goeden honigopbrengst. Ik breng gaarne hulde aan den Heer Oignole, maar ik zou hem die nog meer brengen, als inderdaad de bij op z 'oon eenvoudige wijze geleid kon worden.

M. VAN DER MEER, Beek.