DE WASMOT OF DE BIJENWOLF



Wat is Tinea ofte den Wolf (een specie van motten)?

Met deze woorden wordt navraag gedaan over een den bijenhouder lastigen klant, door Carolus Clusius, in zijn werkje getiteld: „Van de Bien, haeren wonderlycken oorspronck", enz., hetwelk reeds in 1598 en later bij herhaling, nog in 1785 is uitgegeven.

Dat is eenderley gedrocht van motten — zoo luidt het antwoord — dat bij haer (de bij) in de corven groeyt, ende maect een nettgeweb over haer camerkens, soodat de Bien geen nuttigheyt van haer wercken connen hebben; ende als nu deze motten gelyck wormen in de cellekens cruypen, soo comender daer na eenige Vlinders voort ofte Papiliones, ende die schieten wederom 't saet in de corven ende hetzelfve wert door de warmte van de bien (die bij haer is) uytgebroet ende soo comender in menichte voort, en soo den meester daer in niet en voorsiet, soo soude in 't eynde dezelve qualyck te verwinnen zijn, en de corf soude door de onachtsaemheyt bedorven worden.
Connen de Bien zelfs dat niet beletten, zoo vraagt Carolus Clusius verder, dat hun werk van de Motten zoo niet en werde bedorven? Waarop Theodorus Clusius antwoordt:
Sij doen wel zoo veel, dat se die (wel zonder eenigh gespinne synde) vatten en dragen se ten corve uit, ende laten se vallen, maar als zij spinnen, soo connen dien bien niet doen aangezien haer pootkens daer in verwarren, ende worden daerover moedeloos.


Wanneer reeds in 1598 Cluyt bovenstaande beschrijving levert, dan is het volgende, hetgeen wij vinden in het tweede deel Capittel II van het „Bijenboek ofte Practijk der bijen”, dat is, hoe de bijen langhs den kandt van de Maes, Peel, Niers en naeburige Plaetsen moeten gehantert en bearbeijdt worden, opgestelt bij maniere van samenspraeck door Peeter Hendrix à Merloo 1786, niet standhoudend.

Daar vinden wij het volgende :
Discipel: Vr. Hebben de bijen eenen wolf ?
Meester: Antw. Anno 1782 en 1783 heeft sygh vertondt een gedirte, hetwelk geenen mensch gedenkt van oijt gesien te hebben; maar yut Duitschlandt en Vrankrijk hebben nieuwspapieren gemeldt, dat aldaer in de annalen ofte jaerlijkse aanteekeninghen gevonden wierdt, dat omtrendt vóór hondert jaren dit gedirt ook geregeerdt heeft en veel schaede aan de bijen veroorsaekt hadde, en het volgende jaar de pest onder de menschen gevolgt was, voor welck quaet den goede Godt ons genaediglijk bewaert heeft.

Zeer aardig motiveert deze schrijver den naam van bijenwolf.
Discipel: Vr. Waerom noemt gij dit gedirte den wolf der bijen.
Meester: Antw. Dit gedirte wordt genoemd den wolf, omdat het mit geenen anderen naem bekent is. Evenwel mag het mit regt den wolf der bijen genoemd worden, want den natuerlijken wolf en kan onder de schapen so groete schaede niet veroorsaeken, als dit gedirt onder de bijen.

Laten wij echter eens verder kennis maken met dezen ons zoo lastigen en veel zorg afdwingenden gast. Er bestaan twee soorten, nml. de groote wasmot, Galleria mellonella, Galleria cerella, Phalaena cereana, Tinea mellonella Phalaena peralides, Tinea mellonella en de kleine wasmot, Galleria alvearia.

De groote wasmot is een kleine vlinder met geelbruin lichaam, aschgrauwe voorvleugels, aan den binnenkant met purperbruine randen afgezet; de achtervleugels zijn grauw, met scherpe, donkere tanden. Bij het wijfje zijn de voorvleugels scherper gekleurd dan bij het mannetje. De lichaamslengte is 16 mM. en de vleugelspanning bedraagt 34 mM. Het mannetje is echter iets kleiner. De vlinders of uiltjes dragen wanneer zij rusten, de vleugels als eene scheede om het lijf, zoodat die een schuinsch dak vormen, dat naar achteren uitgerand is. Voor het hoofd heeft dit vlindertje een harig kuifje, bestaande uit borstelvormige voelsprieten; de oogen glinsteren zeer. De wasmot vliegt van Juni tot September. Het bevruchte wijfje dringt 's nachts in den korf of in de kast en legt zijne eieren in reten en spleten. Kan het echter niet binnen komen, dan legt het de eieren buiten tegen den korf en versmaadt hiertoe geenszins de ledige wastafels of raten.

Eschdricht, in zijn werk: „Het leven, gezonderheid van de dieren en van den mensch" is de volgende meening, toegedaan
Volgens hem zou het vlindertje, de wasmot, zijne eitjes leggen op de stuifmeelbolletjes, die de bijen huiswaarts dragen en dat het zulks met groote behendigheid verricht, als de daarmee beladen diertjes in den schemeravond nog eenige oogenblikken voor dan korf rondzwerven. De wit gekleurde, van 16 pootjes voorziene larven, welke ongeveer 2½ cM. lang zijn, wanneer zij volwassen zijn, zitten in een sterk vlies, van waaruit zij later in de wastafels of raten trachten te komen, dezen doorboren en hunne kanaaltjes met sterk rag omspinnen. In den broedtijd der bijen banen zij liefst een weg langs de deksels der cellen, beschadigen hierdoor veel broed, en doemen gansche volken tot ondergang, wel te verstaan, niet eene enkele mot is hiertoe instaat, doch waar de zorg van den imker achterwege blijft, is weldra het rijk aan hen.

Is de larve volwassen, dan vervaardigt zij zich een zijdeachtig omhulsel, waarin zij 2 à 3 weken verblijft en de veranderingen ondergaat, die haar tot een volkomen insect vormen, daarop verscheurt zij haar kleed en verlaat als gevleugeld insect, als vlinder of uiltje den korf, waarin zij zooveel verwoesting heeft aangericht. Zoo kunnen in een jaar van de wasmot zich drie à vier geslachten ontwikkelen.

Het wormpje of de eigenlijke schade en vernieling aanbrengende wasmotlarve, ook bijenwolf genoemd, moet niet verwisseld worden met Philanthus triangularis Fabr. door de Duitschers „Bienenwolf” genoemd. Deze vijand der bijen behoort tot de graafwespen. Zijn vijand kennen is niet voldoende, men moet ook weten hem onschadelijk te maken.

Hebben wij het te wijten aan onze weinige zorg, dat een bijenvolk uit den korf verdreven wordt door de wasmot, dan is het eenige middel dien korf te vernietigen. Het tot dusverre meest gebruikte middel is voorzeker het zwavelen der raten en met raten voorziene korven. Als bij veel ongedierte is de reinheid een der beste weermiddelen. In het voorjaar vooral lette men op de ingesponnen larve om deze te dooden, evenals de larve, welke men onder de korven vindt. In den zomer het vlindertje trachten te vangen, waarin men des avonds nog al slagen kan met een daarvoor ingerichten lantaarn. Het reinigen der planken met een 5 procent sterk carbolwater is eveneens aan te raden, terwijl gij u tegen den vijand kunt vrijwaren door in de kast, waarin gij uwe raten bewaart, een open fleschje te plaatsen met zwavelkoolstof (sulfure de carbone) bij drogisten en apothekers verkrijgbaar. Naphthaline is echter geen afdoend middel gebleken en zwavelen is een lastig en soms gevaarlijk werk.

H. STASSEN, Beesel.