LANGTONGIGE HONIGBIJEN



Is het toeval of een naspeurbare samenhang, dat niet alleen in Amerikaansche (men zie het Decembernummer) maar ook in een Fransch vaktijdschrift (L'Union Apicole) eens wéér de aandacht wordt gevestigd op veredeling der bijen door selectie (het uitzoeken en aanhouden) der langsttongige?

Ik weet niet, maar betwijfel sterk, of het onder de vakbroeders algemeen bekend is, dat tot de familie der bijen, behalve de honigbijen nog vele meer behooren, van welke deze echter, behalve de hommels, de langste tongen hebben en van draagkorfjes voor stuifmeel zijn voorzien. Men zou alle tot de familie behoorende bijen zelfs naar de lengte der tong kunnen verdeelen. Het verschil tusschen korttongige en langtongige bijen wordt trouwens door de insectologen gemaakt.
Het feit nu, dát er verschil in tonglengte onder de bijen bestaat, pleit reeds vóóraf voor de mogelijkheid de honigbij door selectie langtongiger te maken, m.a.w. ze beter geschikt te maken voor hare taak d.i. tevens den bijenhouders grootere opbrengsten te verzekeren.
Welnu, ook de proefnemingen in die richting hebben dit onweerlegbaar bewezen. Ten bewijze volge hier een verslag van den Franschen bijenteler (nu met recht een bijenteler geheeten) den heer Charton-Froissard.

Reeds langen tijd had het mijn aandacht getrokken, dat er een groot verschil in honigopbrengst bestaat tusschen koloniën van bijen van hetzelfde ras met moeders van gelijken leeftijd en vruchtbaarheid, van nagenoeg dezelfde sterkte in den tijd van het gewin, gehuisvest in gelijke huiven in denzelfden stal en met dezelfde zorg behandeld. Ja zelfs in de bedrijvigheid der buitmaaksters was geen merkbaar verschil.
Vanwaar dan toch die belangrijke verschillen in opbrengst?

Daar alle genoemde gegevens vrijwel voor alle stokken dezelfde waren, moest er een andere oorzaak zijn. Of meer oorzaken misschien wel. Lang zocht ik tevergeefs, tot ik eindelijk besloot, de bijen eens aandachtig gade te slaan op het veld. En ziet, dáár vond ik de oplossing van het raadsel. Ik merkte op, dat terwijl sommigen zekere bloemen gewoonweg voorbijvlogen, andere ze bevlogen en blijkens den duur van het bezoek, ook honig opzogen. Wat een nader onderzoek me dan ook bevestigde. Al spoedig wijdde ik toen in 't bizonder mijn aandacht op het bevliegen der roode klaver. 't Was een drooge zomer en het gewin op de meeste honigplanten slechts matig. Toch zag ik geregeld een veld met roode klaver bevliegen door een klein getal bijen. Waarom gingen de andere niet erop azen? Lag het aan de geur van den roodeklaverhonig? Dit kon niet zijn, daar deze dezelfde is als van de witte, die wèl door de andere werd bezocht. Een vergelijking der bloemen van roode en witte klaver geeft het antwoord: de eerste zijn langer, zoodat de honigblaasjes erin dieper liggen en . . . dus onbereikbaar voor korte tongen!

Onder bijen van hetzelfde ras en levende onder dezelfde voorwaarden moesten dus verschillende tonglengten bestaan? Ik besloot dit te onderzoeken en vervaardigde daartoe een instrumentje, tegenwoordig bij de meeste bijentelers bekend onder den naam: Glossometer (tongmeter) van Charton en reeds in 1892 door mij beschreven. In het volgend jaar publiceerde ik de resultaten mijner eerste metingen in het bijentijdschrift van het departement l'Aube. Het onderzoek had plaats op inlandsche (= zwarte) bijen van zes verschillende stokken en wees uit: de langste der gemeten tongen was: 9,2 millimeter, terwijl de lengte der kortste slechts 7,1 millimeter bedroeg wat, dus het aanzienlijke verschil oplevert van 2,1 m.M.!
Later heb ik nog zeer vele metingen verricht en steeds een beduidend verschil in tonglengte kunnen constateeren. In 1894 onderzocht ik met behulp van den glossometer 18 volken van vrij uiteenloopende sterkte, leeftijd en omstandigheden De lengten der tongen liep van 9,5 m.M. tot 7 m.M, Tevens bleek hierbij echter, dat soms de tonglengte bij zwermen langer was dan bij de moederstok, soms echter juist omgekeerd. Dit moest natuurlijk een gevolg zijn, wat latere onderzoekingen trouwens bevestigden, van het bevliegen door darren uit langer- of kortertongige koloniën!

Ziehier de resultaten van een onderzoek in 1897 op zes stokken van vrijwel dezelfde sterkte en alle zwermen op één dag ingekorfd:

resp. nos., gew. in K.G. op 20 Juni; gew. in K.G. op 27 Juli; Verschil in gewicht; Tonglengte:
1, 12, 18, + 6, 9,5 m.M.
2, 12, 12, -, 7,4 m.M.
3, 11,5, 12, + 0.5, 7,9 m.M.
4, 12,5, 17,5, + 5, 9,2 m.M.
5, 13, 13,.5, + 0,5, 8,1 m.M.
6, 11,5, 17, + 5,5, 9,4 m.M.
Eindelijk wezen de tongmetingen van bijen van twee zwermen, beide met éénjarige moeder op 10 Juli 1900 uit:
le zwerm van oorspronkelijk 2 KG. had een gewicht van 23.5 KG., tonglengte 9.5 m.M.
2e zwerm van oorspronkelijk 2 KG. had een gewicht van 17.4 KG., tonglengte 7.3 m.M.

Uit alle metingen in verband met de gewichten der opbrengsten blijkt dus op het duidelijkst, dat de opbrengst niet alleen afhangt van de tonglengte, maar er zelfs vrij nauwkeurig recht evenredig mee is!

Gevolgtrekking


Aangezien dus de tonglengte van zulk een beslissenden invloed is gebleken op het honiggewin, ligt het op den weg van elken bijenhouder, die zijn eigen voordeel begrijpt, zich toe te leggen op het kweeken van langtongerige variëteiten door selectie. Met behulp van den glossometer van Charton en een streng doorgevoerde aanhouding van de langsttongige der stokken is dit doel vrij gemakkelijk te bereiken. Geen pardon voor de kortertongige met zooals bewezen is geringere opbrengsten!

Echter geldt ook hier voor den veredelaar het oude en bekende bezwaar: de nabijheid van stallen van imkers, die, zich houdende aan hunne (valsch gebleken) meening dat een bij een bij is, en dat alles of meest alles van het weer of zelfs van Fortuna afhangt, geen keus doen uit hun stokken.
Telkens als een jonge langtongige moeder van den veredelaar wordt bevlogen door een korttongigen dar van den roosjeszorgenlatenden bijenhouder in de buurt, zal deze kruising hem weer kortertongerige d. i. minderwaardige volken geven.

Gelukkig echter kan de selectieman ook hier weer zijn heil vinden in de vervroegde kunstzwerming (zie mijn artikel hierover in 't no. van Dec. 1899) en bij buitentijdige bruidsvluchten der jonge koninginnen. Moge dan, dank zij de selectie der langsttongige bijen, de tijd niet ver meer af zijn, dat de bijen honig zullen inzamelen van bloemen, welker nectariën voor onze besttongige bijen nu nog onbereikbaar zijn, zooals het water in de flesch voor den dorstigen spreeuw uit de fabel. Mogen velen een steentje aandragen om het te doen rijzen: grootere honigopbrengsten zullen deze moeite ruimschoots vergoeden!

NASCHRIFT.


Men zal hebben opgemerkt, dat het artikel in het Decembernummer (1900) voor de lengte der tong opgeeft 4 mM. en voor de veredelde 5,75 mM. Aangezien ik geen glossometer bezit, kan, ik (nog !) niet beslissen, wie gelijk heeft.(*1) Ik maak daarom van deze gelegenheid gebruik, mij of een ander, die er lust voor gevoelt, een glossometer van Charton voor tongmetingen in bruikleen te verschaffen.
De zaak is er m. i. belangrijk genoeg voor en de kosten zullen wel gering zijn!

H. GROUSTRA, Schildwolde.

*1) Laat ik hier echter al vast opmerken, dat ik meer vertrouwen heb in de door Charton opgegeven lengten, die ze met behulp van zijn vernuttig werktuigje werkelijk heeft gemeten! Dit vertrouwen wordt daarenboven nog versterkt door wat het "Jaarboek van den Vlaamschen bieënteler" van 1896 op blz. 55 zegt: "Van sommige bieën is de tong nagenoeg 5, van andere tot omtrent 10 mM. lang". Tevens wijs ik er op, dat de tong in rust tweemaal dubbel gevouwen is en men alleen de volle lengte bij het zuigen kan zien Vergelijkt men dan de tonglengte bij de geheele lichaamlengte, die van een werkbij plm. 12.5 mM. bedraagt, dan komt mij een tonglengte van 4 mM. wel wat gering voor. Dat echter nauwkeurige glossometingen het uitwijzen!