HONIGVERVALSCHING.



In de verschenen nummers van het "Maandschrift" is dit onderwerp nog weinig besproken, ik meen enkel door H. St. in den Jaargang van 1900, bladz. 520/521.(dec.)
Daar wordt een en ander medegedeeld uit een rapport van den Amerikaanschen consul in Zwitserland aan zijne Regeering, en verder er op gewezen, dat het publiek geïmporteerden kunsthonig graag als fijnen Zwitserschen honig duur betaalt en er een prijs voor geeft, waarmede de ijmker tevreden zou zijn. Hoe komen onze huismoeders, want zij zijn die koopsters, toch zoo onnoozel om voor "knoeiboel en viezigheid" dat geld te geven en het niet over te hebben voor onzen zuiveren natuurhonig? Is dan toch zeer waarschijnlijk, dat die ‘knoeiboel en viezigheid' meer oog heeft, beter smaakt, aangenamer in 't gebruik is dan het onvervalschte, inlandsche, aan haar aangeboden natuurproduct? Hoe komt het, dat de ijmkers in ons voor het honiggewin zoo gezegend land geen waar ter markt brengen, die daar tegen concurreert! 't Is zóó inderdaad een raadsel en H. St. had ons een weg moeten wijzen om 't op te lossen. Nu is er wel hard brand geroepen, maar we weten niet waar de brand is, dan gaat 't moeielijk om te blusschen. Zouden de importeurs van dat artikel het ons niet kunnen vertellen?

Mogelijk is 't, dat die honig voor hen goedkooper, geregeld en van een goede hoedanigheid te bekomen is, waardoor het zeer begrijpelijk zou worden, dat zij den verkoop van de voor hen preferente waar bevorderen. Het publiek heeft er met genoegen dezelfde prijzen voor over, wil er zelfs meer voor geven!
Maar men zou zoo zeggen: onze ijmkers kunnen toch zeker ook geregeld een waar leveren, die steeds van gelijke hoedanigheid en naar wensch verpakt is - daarin kan 't bezwaar dus niet zitten.

Kan het buitenland goedkooper leveren, dan zou men wel wat grond hebben om te vermoeden, dat die geïmporteerde honig geen natuurhonig kan zijn en dan zou die invoer wel aan deze en gene eenige voordeelen op kunnen leveren, maar het verbruik van den inlandschen honig drukken.
Is die geïmporteerde honig een vervalscht artikel, dan moet daar met kracht tegen gestreden worden en moet hij niet als natuurhonig hier verkocht kunnen worden. Aangetoond moet worden, dat die honig vervalscht is. Niet, omdat wij hebben hooren vertellen, dat een Amerikaansch consul een rapport heeft uitgebracht maar omdat een degelijk onderzoek er ons van overtuigd heeft, dat door niet reëele waar ons goede, eigen product van de markt verdrongen wordt
Nu doet zich echter het bezwaar voor dat het in menig geval uiterst moeielijk wordt om uit te maken of men met kunst- of natuurhonig te doen heeft.

In Duitschland hebben de bijenhouders gepoogd om bij den Rijksdag een dergelijke wet als bijv. de boterwet in behandeling te krijgen, maar daar is 't niet toegekomen. De Regeering heeft wel een commissie belast om alles wat daarop betrekking kon hebben bijeen te verzamelen en die commissie heeft verwezen naar de bestaande wet tot het tegengaan van vervalsching van levensmiddelen.
Het zuivere product der bijen kan als bijenhonig verkocht worden, met anders samengestelden honig mag dit niet plaats hebben. Eenige Staten hebben daar rekening mede gehouden en omdat door scheikundig onderzoek niet volkomen zeker is vast te stellen of men met natuur- of kunsthonig te doen heeft, wordt ook de hulp van der zakekundige vakmannen ingeroepen. Dat is zeer zeker een goed denkbeeld.

In München, mogelijk ook wel op andere plaatsen, is een permanente commissie van deskundigen opgericht, die zich met de beste krachten in verbinding heeft gesteld, den honig scheikundig laat onderzoeken en allerlei gegevens verzamelt om met kracht den strijd tegen die vervalschingen aan te kunnen binden.

Zou 't niet op den weg der Vereeniging liggen om ook voor ons land een dergelijke contrôle-commissie aan te stellen; ze zou moeten bestaan uit scheikundigen, bevoegd en in de gelegenheid om het moeielijke scheikundige onderzoek te doen, bijgestaan door vakmannen geheel op de hoogte van den honig en zijne eigenschappen. Zoo'n commissie kan honigvervalsching beoordeelen, aanwijzen en zoo gelegenheid geven om er tegen op te kunnen treden. Geen makkelijke taak staat haar te wachten, want voor "knoeiboel en viezigheid" behoeven wij immers niet bang te zijn, maar wel voor die netjes verpakte, aangenaam smakende waar, die "het publiek graag als fijnen Zwitserschen honig duur betaalt." Aangetoond moet worden, dat die waar geen natuurhonig is, maar een vervalscht product, dat ons een oneerlijke concurrentie aandoet, dan hebben wij een wapen, waarvoor allen eerbied moeten hebben.

TH. MOLLEN.