VERKOOP VAN HONIG EN WAS



De zomer van 1901 is den Frieschen ijmker niet ongunstig geweest. De koolzaad- en klavervelden hebben overvloedig honig geleverd en de heide heeft zich mede niet onbetuigd gelaten. Ruime hoeveelheden zijn door de nijvere diertjes verzameld en de oogst zal dientengevolge niet onbelangrijk zijn. De vraag hoe dezen op de meest voordeelige wijze van de hand te doen, treedt thans op den voorgrond. Wij willen trachten hierop eenig antwoord te geven.

Verschillende wegen worden bij dezen verkoop der producten door de ijmkers bewandeld. Er zijn er, en zij vormen voor deze streken het meerendeel, die de levende bij verkoopen. Korf, was, honig en al wordt geleverd. Slechts zooveel behoudt men, als men wil doen overwinteren. Andere breken uit, persen den honig, smelten het was en zoeken daarna voor deze waren plaatsen van afzet. En nevens deze is in de laatste jaren eene vereeniging ontstaan, een coöperatie, wier bedoeling is onder samenwerking en toezicht den honig te persen, om daardoor langs meer doeltreffenden weg een meer zuiver en meer gewild product in den handel te brengen. Welke van deze drie handelwijzen verdient nu den meesten steun van den ijmker? Achtereenvolgens willen wij ze in dit artikel bespreken, om daarna een antwoord op bovengenoemde vraag te geven.

Een deel der ijmkers verkoopt de levende bij en levert dus bij, honig, was, kortom alles af. Het is gemakkelijk en kost weinig moeite; daarbij de prijzen zijn bevredigend. De volken bevinden zich op de heide en men heeft slechts te zorgen ze te vervoeren naar de eene of andere nabijgelegen plaats. Daar worden ze gewogen, de waarde berekend, het geld ontvangen. Contante betaling alzoo en bevrijding van alle verdere risico. De diertjes worden als levende waar vervoerd, over de grenzen gebracht en vervolgens gedood. Honig en was breekt men uit, ze worden geperst en gesmolten en in den handel gebracht. Kan het mooier? De verkooper contante en ruime betaling, de kooper goedkoope waar, want door levend in te voeren, ontduikt hij de hooge invoerrechten, welke er in Duitschland van den buitenlandschen honig worden geheven.
Maar de gevolgen, welke zijn deze? De inlandsche honig wordt zoo uitgevoerd en komt den buitenlander ten goede, en dat terwijl er in eigen land zooveel behoefte aan goede, zuivere waar bestaat. In die behoefte moet weder voorzien worden, want buiten honing en was kan ook de Nederlandsche nijverheid het niet stellen. Daarvoor nu zorgt het buitenland en zulks tot genoegen, tot groot genoegen van den verbruiker. Hij krijgt ze goedkoop, heel goedkoop zelfs. Of ze minder waarde bezit, dat is niets, de gebruiker immers vraagt daar niet naar. Zoo kan onze nijverheid dus beter terecht bij den buitenlander dan bij den landgenoot. Hij vraagt geene inlandsche waar en als ze hem wordt aangeboden, ja, dan heeft hij ze liever, want hij is overtuigd van de hoogere waarde, bestaande in betere smaak, reuk, deugd en duurzaamheid, doch den prijs bepaalt hij naar dien uit het buitenland, zoo drukt de uitvoer in zekeren zin den prijs. Valt hiertegen dan niets te doen? Zeker. Maar van een kant kan er weinig gedaan worden. Regeering, gebruiker en leverancier moeten daarvoor samenwerken. De zoo hoog belaste suiker wordt onder den naam van honig bijna onbelast over de grenzen ons land binnengevoerd. Laat de regeering hiertegen waken en de rechten eischen naar het gehalte suiker, dat de honig bevat, en de prijs van dezen laatsten zal stijgen. De consument, de gebruiker, is tevreden met de waar, welke de fabrikant, hier de bakker of confiseur, hem verschaft, laat men pogingen aanwenden zijn smaak te wijzigen en hem meer doen vrager naar de met inlandschen honig bereide producten. De ijmker verkoopt thans de levende bij; laat hij hiermede geleidelijk eindigen. Aan hem de taak de binnenlandsche markten van zuiveren, onvervalschten honig en was te voorzien. Door de gelegenheid om deze te erlangen, te vermeerderen, zal het gebruik toenemen, de vraag er naar zich uitbreiden. Hoogere prijzen, meerdere waardeering zullen de gevolgen zijn.

Doch dan ook zuivere onvervalschte waar geleverd aan de eene zijde, en de volkomen zekerheid ze te verkrijgen aan den anderen kant. Dit laatste nu is niet te verkrijgen dan door coöperatie, door samenwerking en wel door samenwerking onder de meest strenge eischen. Zelf persen, het is uitstekend, doch niet voldoende. Menig ijmker zal het onberispelijk doen, zijne waar zal het strengste onderzoek kunnen doorstaan, doch helaas van niet allen kan zulks worden gezegd.
Er zijn er, die met den besten wil aan die eischen niet kunnen voldoen, omdat het hun aan de noodige kennis ontbreekt, er zijn er ook, die door bedrog munt willen slaan uit het edel streven van hunne vakgenooten. Daardoor bederven ze de markt en de afnemer mist de zekerheid voor zijn goed geld een daarmede evenredige waar te verkrijgen. Beide klippen nu worden vermeden door coöperatie, door gezamenlijk persen onder streng toezicht. Het is deze richting, waar in de Friesche IJmkersbond zich beweegt en volgens onze meening terecht. Friesche IJmkers, sluit u bij de door hem opgerichte coöperatieve vereeniging aan en werkt mede tot het slagen van de proefneming, welke ontegenzeggelijk uw belang bedoelt niet alleen, maar ook uw belang zal bevorderen.

H. Gietema IJz., Kooten, Sept. 1901.