ALGEMEENE VERGADERING


der Vereeniging ter Bevordering der Bijenteelt
op 14 December 1901.

( Vervolg jan. 1902 )


Bij de toelichting van punt 5 deelt de Voorzitter mede, dat het houden van twee Algemeene Vergaderingen is voorgeschreven.
De Afdeeling Gelderland-0verijssel wenscht de vergadering, die in December gehouden wordt, in April te doen plaats hebben. Het Hoofdbestuur stelt voor ze geheel te laten vervallen, de vergadering zal dan omstreeks Augustus, zoo mogelijk tegelijk met een tentoonstelling plaats hebben. De Afdeelingen kunnen dan met hunne rekeningen klaar zijn.
De heer VAN DAALEN dringt er niet op aan, dat de vergadering in April gehouden zal worden, die tijd is genoemd, omdat dan de rekeningen behoorlijk in orde konden zijn, hetgeen zeker in Augustus het geval zal wezen.

De heer REIJNE zou het betreuren, wanneer er maar één vergadering in het jaar zou gehouden worden, het samenkomen der leden, het elkaar ontmoeten, het aanknoopen van banden acht hij zoovele goede zijden der vergaderingen, hij zal dan ook niet met het voorstel mede gaan. De Voorzitter vertrouwt, dat, als er inderdaad een drang gevoeld wordt om te vergaderen, de gelegenheid gevonden zal worden, dat kan ook van de Afdeelingen uitgaan. Het Hoofdbestuur wenscht echter, dat dit facultatief worde gesteld. Komen wij in 1902 tot herziening der statuten, dan zal daarvoor toch een buitengewone vergadering noodig zijn, in dat jaar hebben wij ook het congres en de zomervergadering.

De heer DINGER wijst er eveneens op, dat het denkbeeld niet is om maar een vergadering in het jaar te houden, maar wel om de verplichting op te heffen om twee vergaderingen te moeten houden.

Op een vraag van den heer VAN DAALEN of de volgende vergadering niet met het congres en de tentoonstelling samen zal vallen, antwoordt de Voorzitter, dat de plaats en tijd van die vergadering nog niet zijn vastgesteld. In de laatst gehouden vergadering is dit punt niet meer behandeld, maar te Boxtel werd besloten, dat dit aan de prudentie van 't Hoofdbestuur zou worden overgelaten.

De heer F.AUG. KELTING, Santpoort, maakt er opmerkzaam op, dat de vergadering niet tijdens, maar vroeger dan de tentoonstelling gehouden worde - te veel leden zijn om een of andere reden door de tentoonstelling gebonden - en kunnen dan de vergadering niet bijwonen.
Punt 5 van de agenda wordt daarna aangenomen.

De Voorzitter opent de gelegenheid tot algemeene besprekingen. De heer J.L.J. OPMEER, Bennekom, maakt daarvan gebruik om er op te wijzen, dat het vervoer van bijen per staatsspoor bezwaren oplevert en kostbaar is, en vraagt of er geen stappen gedaan kunnen worden om daarin veranderingen te brengen. De Voorzitter meent, dat hieromtrent vroeger een enquete is ingesteld. De spoorwegmaatschappijen hebben toen hunne voorwaarden meegedeeld, maar daar er geen klachten inkwamen, konden er geen stappen gedaan worden om daaraan mogelijk tegemoet te komen.

De heer DINGER herinnert zich deze enquete zeer goed. Toen werd aangedrongen, én nu, én altijd zal dit wel het geval zijn, op goedkooper en gemakkelijker vervoer. De maatschappijen waren wel bereid om aan velerlei bezwaren tegemoet te komen, indien er een geregeld, ook eenigszins omvangrijk vervoer plaats had. Hiervan is mededeeling gedaan en belanghebbenden zijn opgeroepen om door combinatie mogelijk daartoe te komen, maar uit niets bleek toen verdere belangstelling. Heeft men klachten, dat men er dan mede voor den dag kome; 't zou gewenscht zijn, als de Provinciale Afdeelingen dit in behandeling brachten.

De heer SNELLEN kan verzekeren, dat op het punt van deze klachten een uitzondering wordt gemaakt door Limburg. Daar is men zeer tevreden over het reizen met de bijen, men heeft daar bij het vervoer van bijen voordeel getrokken van de gunstige bepalingen der Duitsche spoorwegmaatschappijen. Laat dan de ijmkers, als zij in hun eigen land zooveel moeielijkheden ontmoeten, met hun korven naar Duitschland trekken.

De heer DINGER noemt dit nu toch wel provincialisme, dat kan een advies zijn voor Limburg, waar men overal op korte afstanden van de grenzen is — een ijmker van de Veluwe kan men niet aanraden om zijn bijen over de grenzen te brengen. Er moet zeker naar verbetering gestreefd worden en stellig zal men daartoe kunnen komen, als men de bezwaren aan de betrokken spoorwegmaatschappijen kan opgeven.

De heer C.J. KNEPPELHOUT VAN STERKENBURG, Driebergen, is onbekend met bezwaren, die zich bij 't vervoer van bijen kunnen voordoen, maar zeker zijn de klachten gegrond, wat 't vervoer van vee per staatsspoor betreft, hetgeen spreker met eenige voorbeelden aantoont.

De Voorzitter heeft bij het vervoer van bijen per staatsspoor, het gold het vervoer van honing met levende bijen naar Duitschland geen moeielijkheden ondervonden, maar mochten die bestaan, dan moet men die bezwaren gemotiveerd meedeelen en zal het Bestuur zeker de gelegenheid aangrijpen om er de aandacht op te vestigen en zich beijveren om tot een gewenscht resultaat te komen. Voor het vervoer van bijen maakt men gaarne van morgen- en avondtreinen gebruik en juist deze, geen sneltreinen, hebben steeds het maximum gewicht en daarbij bestaat dus geen gelegenheid om wagons aan te haken. Wordt er echter inderdaad belangstelling getoond en komt men met duidelijk omschreven verzoeken voor den dag, dan zal men bij de maatschappijen wel gehoor vinden

De heer L. VAN GIERSBERGEN, Afgevaardigde van Noord-Brabant, stelt voor, dat het Hoofdbestuur zich ook moge wenden tot tramwegmaatschappijen en veeren. Kunnen de bijen niet 's avonds laat of 's morgens zeer tijdig met een veer overgezet worden, en moet daarmede tot later op den dag gewacht worden, dan beginnen zij te vliegen en veroorzaakt dit den grootsten last.
De voorzitter wijst er op, dat ook in deze gevallen behoorlijk gemotiveerde klachten behooren ingediend te worden. Gelden deze het vervoer per tramwegen, dan zal het behandelen daarvan eerder aan de Provinciale Afdeelingen toe te vertrouwen zijn. ‘t Is hem bekend, dat aan 't Keizersveer na 10 uur ‘s avonds geen gelegenheid meer is om overgezet te worden en dit bij het vervoeren van bijen moeielijkheden heeft opgeleverd. Wel zijn er nu maatregelen getroffen, dat de stoompont bij uitzondering na 10 uur zal varen, maar voor een andere regeling daarvan moet men zich wenden tot den Minister, die deze dienstregelingen vaststelt, waaraan de beambten zich dan hebben te houden.

De heer REIJNE vraagt het woord voor een rectificatie. In het ,,Maandschrift'' is in het verslag van de vorige Algemeene vergadering het gesprokene van den heer VAN DAALEN opgenomen; nu zal hij niet op het daarin gezegde over coöperatie terug komen, maar wel wil hij op een onjuiste voorstelling wijzen, die daarin voorkomt, op bladz. 163 leest men: „en woei deze tegenwind, toen uit den hoek van het eigenbelang, dat zich, enz. enz." en verder op bladz. 167 ongeveer in 't midden: „die zorg voor het honigetend publiek is wat al te teeder, vooral daar zij werd tentoongespreid door den handel zelf, enz."

Te Boxtel is dus door eigenbelang gedreven een handelaar tegen de coöperatie te velde getrokken en die schuldige was spreker. Nu kan hij echter verzekeren en dit is de onjuistheid van den heer VAN DAALEN, dat hij geen handelaar is; hij koopt wel eens honing voor huiselijk gebruik, of ook om er vrinden een geschenk van te maken en er zoo ook meerdere bekendheid aan te geven, maar hem verkoopen, handel er in drijven, doet hij niet — bij zijn tegenstand kon dus ook geen sprake van eigenbelang zijn.
't Komt den Voorzitter voor dat, omdat de heer REIJNE geen handelaar is, die woorden toch ook niet als op hem toepasselijk beschouwd behoeven te worden.
De heer REIJNE meent, dat alleen hij daarmede bedoeld kan zijn, want hij was de eenige, die opponeerde. Spreker wenscht zich ook nog te kwijten van een opdracht hem door de Afdeeling Noord- en Zuid-Holland gegeven. In die Afdeeling is men ontstemd, ontevreden over de brochure ter aanbeveling van den bijenhoning.

Deze brochure, die tot aanmoediging van het honingverbruik zal dienen, is wel niet door het Hoofdbestuur bekroond, maar ze is toch in overleg met het Hoofdbestuur opgesteld en omgewerkt, ze is op kosten der Vereeniging gedrukt en de Vereeniging bevordert hare verspreiding. Dit wordt niet door haar inhoud gewettigd, daardoor behoeven wij slechts te wijzen op hetgeen wij op de 2de bladzijde lezen:
„Onze vaderlandsche bloemenwereld levert vele soorten honig op van uitstekende hoedanigheden, doch dan eische men daarvoor de waarborg van de Vereeniging tot Bevordering van Bijenteelt en vrage overal naar den door de aangesloten coöperatieve vereenigingen van bijenhouders, in den handel gebrachten honig".

Nu weten wij allen, dat onze vereeniging geen waarborgen geeft voor eenigen honing, ook niet voor dien, welken door coöperatieve vereenigingen in den handel wordt gebracht. Wij weten evenzeer, dat de coöperatieve vereenigingen van bijenhouders niet aangesloten zijn, en, al ware dit het geval, dan zou dit nog geen grond zijn om onder de vlag van het hoofdbestuur de waar van die vereenigingen boven die van andere ijmkers of handelaren te bevoorrechten.

En dan lezen wij op de 6de bladzijde:
„Wil men den honing genieten in al zijn voedende en heilzame hoedanigheden, dan koope men hem bij de leden der Vereeniging tot Bevordering van Bijenteelt in Nederland, die onder toezicht hunner afdeelingsbesturen of hunner coöperatieve verkoopsvereenigingen den honing aanbieden."

(Wordt vervolgd).