BOEKBEOORDELING.
Atlas für Bienenzucht


ANATOMIE.— HISTOLOGIE.— PATHOLOGIE.—BIENENFEINDLICHE TIERE
XXX Kolorierte Tafeln
gezeichnet vom Ingenieur F. CLERICI nach mikroskopischen
Präparaten des Grafen GAETANO BARBO.
Herausgegeben vom
Central-Verein für Hebung und Verbreitung der
Bienenzucht in Italien.
Erklärender Text von A. VON RAUSCHENFELS.
Autorisierte deutsche Ausgabe.
Berlin 1901. C. A. SWETSCHKE und Sohn.
f 5.85.

De titel is lang genoeg en de prijs is hoog genoeg om wat goeds te doen verwachten. Ook het papier van dit boek is allezins aanbevelenswaardig.
Toch beantwoordt het geheel lang niet aan de verwachting, die men na een oppervlakkige kennismaking zou kunnen koesteren. Er is, naar ik geloof, ook in ons land wel degelijk behoefte aan afbeeldingen van het uit- en inwendige van de honigbij; boeken, waarin het lichaam van de bij naar behoren wordt beschreven en met figuren wordt duidelijk gemaakt, zijn mij niet bekend. Wel kan men uit dierkundige en insectenkundige boeken zowat bijeenhalen, wat men verlangt, maar de meesten, die er wat van willen weten, hebben die niet tot hunne beschikking, of zij bezitten niet genoeg dierkundige kennis, om er de weg in te vinden. Daarom ontving ik dit boek met belangstelling ter inzage — echter om het reeds na enige ogenblikken teleurgesteld ter zijde te leggen.

Vooreerst lijkt het oppervlakkig, dat men te doen heeft met gekleurde platen; evenwel is het aantal kleuren van elke plaat niet meer dan twee of drie, zoals ze op zeer goedkope schoolplaten gebruikt worden. De kleuren zijn dus volstrekt niet natuurlijk, en de wijze van aanwending is zeer grof. Zwarte figuren hadden hier dezelfde dienst gedaan.

Ten tweede is de grootte der figuren veel te aanzienlijk. Als de vergroting dient, om scherper te kunnen omlijnen en meer te kunnen uitwerken, om meer details te kunnen geven, dan is zij zeer wenselijk; waar echter, zoals hier, met de afmetingen ook de grofheid van tekening toeneemt, daar vervalt (behalve voor wandplaten) alle reden tot vergroting. Men had met gemak, zonder aan de tekeningen iets te schaden, vier, en dan kleiner, op een bladzijde kunnen brengen. Blijkbaar zijn de platen ook gemaakt naar kleinere figuren, niet naar de natuur zelf. Niettegenstaande de meer dan voldoende grootte, is b.v. op Tafel XXV niet eens te zien, dat de angel uit drie delen bestaat, (twee stekels, die over een basaal stuk glijden). Van de rudimentaire eibuizen der werkbij is op Tafel XXIII in fig. a. niets te merken. En zo zijn er tal van opmerkingen te maken.

Ten derde is de keuze van tekeningen verkeerd. Er ontbreken juist die figuren, die een beeld zouden geven van de ligging der organen in het lichaam. Wat heeft men aan de gedetailleerde figuur van de drie paren speekselklieren of van een luchtzak, als men aan de figuur helemaal niet kan zien, waar ze in het lichaam liggen? Waarom zijn alle koppen van bovenaf gezien getekend, en geen enkele van ter zijde, of half van onderen, waardoor men met de ligging van de snuit in rust en in uitgestrekte toestand op de hoogte zou raken, juist het moeilijkste in deze omtrek? Waarom is niet een bij van terzijde voorgesteld, van de beharing ontdaan, opdat men het aan elkaar sluiten der delen en der afzonderlijke chitineplaten zou kunnen waarnemen?

In de titel zijn de woorden histologie en pathologie opgenomen. Een histologiese plaat, nl. een, waarop weefsels te zien zijn, kan ik nergens vinden. De enige pathologiese plaat is een mij zeer verdacht uitziende figuur van de bacterie van het rotbroed. (Onder pathologiese platen moet men echter eigenlijk verstaan, afbeeldingen van de misvormingen, of ziektebeelden van de bij zelf, van haar lichaamsdelen, of haar bouwwerk.) Van de dierlijke vijanden is b.v. de figuur van de doodshoofdvlinder, niet alleen in details, maar zelfs in algemeen voorkomen onjuist, (men zie b. v. de kromme voorrand der voorvleugels!)

Het kwam mij niet geheel ondienstig voor, deze opmerkingen in het Maandblad te plaatsen, omdat voor de meeste mensen f 5.85 meer waarde heeft, dan een boek, waar men heel weinig mee kan uitvoeren, en dat toch door de uitwendige staat, die het ten toon spreidt, het denkbeeld geeft, van nauwkeurig verzorgd te zijn.

Dr. H. BOS, Wageningen, Dec. 1901.