Hollandsche Magazijnkast.



Toen ik verleden jaar het eerste stukje over deze kast geschreven had, eindigde ik met: wordt vervolgd. Om een zeer gewichtige reden ben ik later daarvan teruggekomen. Ik was namelijk nog niet zoo volkomen overtuigd van de geschiktheid voor de inwintering of liever de doorwintering; altijd was ik nog maar bang, dat het niet zoo goed zou gaan als met de stroo-woningen, die tot nu toe hoofdzakelijk door mij gebruikt werden.
Wel had ik een paar jaren in houten woningen geijmkerd, maar met slechts enkele volken, die niet altijd de rechte behandeling kregen, en toch kwamen zij geregeld goed den winter door.

De ervaring van dezen winter, die voor de bijen wel een der slechtste van de laatste 10 jaren geweest is, heeft mij echter overtuigd, dat de doorwintering in houten woningen uitstekend gaat, mits ze goed verzorgd zijn. Ten minste bij mij zijn de volken in de Hollandsche magazijnkasten gemiddeld beter door den winter gekomen dan die in de boogkorven. Daarom durf ik ze nu gerust aan te bevelen, ik weet, dat bij een goede behandeling de overwintering uitstekend gaat. Mogelijk zegt men wel: ik zou die Hollandsche magazijnkast ook wel eens willen beproeven, maar hoe moet ik ze met bijen bezetten? Wij hopen gelegenheid te hebben om dit en de verdere voornaamste handgrepen in het “Maandschrift” te beschrijven; ieder, die daarin belang stelt, vindt daarin dan een korte handleiding.

Wij vooronderstellen, dat wij een Hollandsche magazijnkast willen bezetten met een volk uit een ronden korf. Als het zoo ver is, dat het weer geregeld zachter wordt, ongeveer in de eerste helft van April of wat later, dan klopt men de bijen uit den ronden korf evenals bij het drijven, doch men mag niet te veel rook gebruiken, dit zou mogelijk schade doen aan het onbedekte broed.
Heeft men alle bijen uit den korf, dan trekt men de spijlen er uit en geeft hem een stootje, eerst naar rechts en dan naar links, opdat de raten los komen. Vervolgens neemt men ze er een voor een voorzichtig uit en snijdt ze pasklaar voor in de raampjes. Heeft men een raampje geheel met raat gevuld, dan neemt men dun bindgaren en wikkelt dat 3 à 4 maal om 't raampje ten einde te voorkomen, dat de raat er uit valt; gevuld plaatst men ze zoo, dat de raampjes met broed in ‘t midden komen, de andere aan de kanten.
Zijn ze nu allen in de kast, dan zet men de tweede verdieping zonder raampjes er op en slaat daarin de bijen, zij vallen of loopen zoo niet buiten de kast. Nu legt men er het deksel op, de bijen komen weder in rust en kunnen zich tusschen de raten begeven.

Na een paar uur of vroeger ziet men eens hoe het er mede gesteld is, zijn de bijen uit de bovenste verdieping weg en tusschen de raten getrokken, dan neemt men die verdieping er af en legt het deksel op de kast. Men moet zorgen, dat het deksel goed sluit, daardoor moet geen warmte verloren gaan. Ik bevestig daartoe op de plaats, waar het op den rand der kast komt, een strookje dik molton. Het spreekt van zelf, dat de kast nu geplaatst wordt, waar de korf stond, de bijen komen zoo ook weer in hun oude vlucht. Men laat de kast een dag af acht in rust en ziet ze dan eens na.

Het deksel wordt voor of achter een weinig opgelicht, men blaast er wat rook onder, neemt het vervolgens geheel weg en ziet hoe het er mede staat. Nemen wij nu aan, dat er 3 raampjes met broed bezet zijn en de bijen 5 raampjes kunnen beleggen, dan nemen wij een raampje van den zijkant en zetten dat tusschen de broedraten. De bijen hebben de eigenaardigheid, dat zij alles gesloten willen hebben — dit is het geval met den honing, met broed, enz.; juist van deze omstandigheid kan de imker profiteeren door ledige, maar vol bouwde raten tusschen bezette broedraten te plaatsen, dan legt de koningin ook spoediger in die ledige raten hare eieren, dan wanneer zij aan de buitenzijde van het broednest waren blijven hangen.

Op deze wijze krijgt men eerder een grooter aantal jonge bijen, bij gevolg sterkere volken. Het spreekt van zelf, dat men volken, als men op deze wijze drijft, ruim voorzien moet van voedsel, want bij een karigen voorraad legt de koningin niet geregeld door. Men moet goed bedenken: van niets komt niets. Doch ik moet voor beginnelingen er de waarschuwing bijvoegen om niet te spoedig het broednest uit elkander te zetten, want de bijen moeten de broedruimte of liever de raten, waarin broed aanwezig is, goed kunnen bezetten, anders zouden zij afsterven en vuilbroed er het gevolg van kunnen zijn, men zou zoo meer schade dan voordeel hebben. Het is voor eerst beginnenden met lossen bouw beter om eer wat te weinig dan te veel te doen. Ervaring komt hierbij ook stellig te pas.

Zoo is dan de tijd aangebroken, dat men ongeveer elke week de kast moet nazien en daarbij ingrijpen, waar 't noodig is, tot de geheele kast met broed gevuld is. Heeft men geen voldoenden voorraad, volbouwde, ledige raten, dan kan men, als er goede dracht voorhanden en het weer warm is ook raampjes met kunstraat gebruiken om deze midden in 't broednest te plaatsen. De bijen bouwen deze nu spoedig af en men krijgt zoo prachtige raten, waar bij uitzondering darrenwerk op gemaakt wordt.
Is de kast vol met broed, dan zal ook in de meeste gevallen de zwermtijd aangebroken zijn, maar wenscht men geen zwerm, dan plaatst men de tweede verdieping er op. Deze moet men voorzien van kunstraat of volbouwde raten. Zet men hierin ledige raampjes, zoo willen de bijen er niet gaarne in werken en de warmte voor het broednest gaat verloren.

R. TUKKER Jr., Heemstede
(Wordt vervolgd).