BRIEVENBUS.



Iets over den boogkorf.


In 't “Maandschrift" van October 1901, bladz. 146, vind ik eenige beschouwingen over den lossen bouw, vooral den boogkorf werd daar besproken. De heer KELTING zegt, dat korven met 12 boogjes te verkiezen zijn, maar volgens mijn meening moeten ze grooter wezen. 't Is mij niet bekend, dat de bijen hier, in 't Noord-Oostelijk deel van Noord-Brabant, zwermlustiger zijn dan elders, zeker is 't, dat men hier veel te kampen heeft tegen het zwermen. Zijn er in het begin van Juni flinke voorzwermen, dan worden die bijna altijd zwermlustig, voor ze den korf geheel hebben vol gebouwd.

Het eenige middel om dit tegen te houden, is uitbreiding van den wasbouw of van 't broednest. Zijn 9 à 10 raampjes van de 12 vol gebouwd, dan is verder grootere uitbreiding niet meer mogelijk, zoo'n volk gaat zwermen, soms juist, als er ‘t meest te winnen valt. Gewone boogkorven zijn daarom te klein. Volgens mijn meening moeten ze 16 raampjes bevatten, dat geeft voldoende ruimte om het zwermen tegen te gaan en daar kan een flinke hoeveelheid honing in geborgen worden, wat ik in 't oog wensch te houden, omdat ik geen vriend van uitslingeren ben.

Men berekent, dat een gewone boogkorf wel 50 of meer pond honing kan bevatten, maar daarbij gaat het niet, als bij het meten van het koren in een vat, dan loopen alle gaatjes dicht, wat met den honing in den korf niet 't geval is. Wil men van een sterk volk veel honing verkrijgen, dan moet er meer dan voldoende ruimte zijn.

De afgeloopen zomer leverde mij bewijzen te over, dat de gewone boogkorven te klein zijn. Van verschillende boogkorven had ik in ‘t begin van Juni kunstzwermen genomen, door er twee raampjes met broed en de koningin uit te nemen. Ik deed ze in een ledigen korf, plaatste dezen, waar eerst de moederstok stond, dien ik een nieuwe standplaats gaf, zoo verkreeg ik een flinken zwerm, n.l. een vlieger. Na enkele dagen sneed ik de koninginnecellen op een na in den ouden stok weg en vulde de plaats, waar de twee volle raampjes weggenomen waren, weer met ledige aan, zoo kwam het zaakje in orde.

Binnen 20 dagen hadden de oude stokken weer buitengewoon sterke volken, ja, tot mijn teleurstelling konden ze in de korven niet blijven. Zelfs bij ongestadig weer waren de korven aan de buitenzijde dicht bezet, ik moest er latjes onder leggen, om ze zoo meer toevoer van lucht te verschaffen. Er was toen een goede honingdracht, alles was spoedig vol gebouwd, zelfs de ruimte onder de boogjes, in 't begin van Juli hadden ze een gewicht van 40 pond. Haast zou ik kunnen zeggen: gelukkig nam tengevolge van de aanhoudende scherpe droogte de honingdracht zeer af, de sterkte van 't volk verminderde dagelijks, 't scheen alsof de bijen in de lucht werden weggevangen. Een en ander had tengevolge, dat die zelfde volken in Augustus gemakkelijk in de korven konden huizen en toen het gewin geëindigd was, hadden zij hetzelfde gewicht als in het begin van Juli. Velen zullen het nu juist niet als een geluk beschouwen, dat de bijenteelt zooveel tegenspoed ondervinden moest, maar was het tegendeel gebeurd, dan zouden mijn korven zeker te klein zijn geworden; ik meen dan ook met recht te kunnen beweren, dat grootere boogkorven noodig zijn. Door grootere boogkorven wordt ook het bezwaar weggenomen, waarop de heer SNELLEN wees, dat het uitnemen van raampjes moeielijkheden oplevert, omdat ze boven dikker zijn. Zeker kan een ingesloten raampje er niet recht omlaag uitgenomen worden, dat is geen doelmatige behandeling. Is een 12-raams boogkorf heelemaal vol gebouwd, dan is daar moeielijk aan te beginnen; bevat een korf 16 raampjes, dan zou het wel een toeval zijn, wanneer ze allen vol gebouwd waren. Mogelijk zijn er een of meer raampjes onbezet, of is de verkleinplank er nog in. Door deze er uit te nemen, krijgt men een goede gelegenheid om de raampjes een voor een zonder eenige schade te verwijderen, men haalt ze wat naar de zijde van die open ruimte over.

M. VAN DER MEER, Reek.