VAN OVER DE GRENZEN.



Theorie en praktijk. In de „Revue internationale d'Apiculture" vinden wij dit jaar bijdragen uit Amerika van den heer C.P. DADANT. DADANT is een naam, die we reeds dikwijls zagen. Zijn vader, CHARLES, een Franschman, vestigde zich voor jaren in Amerika en heeft een belangrijken invloed gehad op de ontwikkeling en de grootere vlucht door de bijenteelt in het westelijk werelddeel genomen. Het kan zijn nut hebben, als onder onze aandacht komt, wat een Amerikaan, die Europa kent, over onze bijenteelt denkt en daarvan vertelt, daarom deelen wij een en ander mede uit zijn artikel met bovenstaanden titel, dat in het Februari-nummer van genoemd tijdschrift voorkomt.

In Amerika zijn er ook menschen, die den sleur blijven volgen en achteraan komen, vooral in de zuidelijke Staten, hetgeen in de eerste plaats te wijten is aan mindere ontwikkeling — ze zijn niet geletterd, ze lezen niet.
In Europa staat men voor een ander geval, daar hecht men te veel aan 't oude.
DADANT ontmoette een vooruitstrevend ijmker, die zeer ingenomen was met lossen bouw en met de voordeelen, welke die hem opleverde. Waarom ruimde hij zijn oude korven niet op? Ze waren nog in te goeden staat. Zoo vat men de zaken in Amerika niet op. Is er een verbeterd werktuig bedacht, dan wordt het oudere, al is ‘t volstrekt niet versleten, op zijde gezet, het nieuwe wordt aangeschaft.
In beide richtingen kan overdreven worden, in beide zit wat goeds. De een geeft veel uit, wint veel en vlug, en streeft steeds naar vooruitgang; de ander geeft niet veel uit, verdient weinig, maar legt, wat hij verdient, over.

In tijdschriften moest minder aan de theorie, meer aan de praktijk gedaan worden. Op wat wetenschappelijke proeven bouwt men theorieën zonder rekening te houden met de praktijk, die dadelijk zou leeren, dat men op een dwaalspoor was. Zoo trachtte de heer SYLVIAC aan te toonen, dat het meer van pas is om bijen raten te laten bouwen, dan om ze uitgeslingerde raten te geven en die te laten vullen.

Hij laat doorschemeren, al zegt hij het niet bepaald, dat in 't laatste geval het den bijen slecht bekomt. Zoo'n theorie vindt DADANT gevaarlijk, een aanvanger weet niet meer wat te doen. En wat leert de praktijk ? Neem de proef, plaats in de verhoogsels van tien kasten voor de helft in 't vorig jaar gebouwde, ledige raten, voor de andere helft niets. In negen van de tien kasten zullen de bijen alle ledige raten vullen voor ze een enkele raat in de onbezette ruimte gaan bouwen. Alleen dan zullen ze ‘t doen, als de ingehangen raten ver van 't broed in een kouden hoek zijn geplaatst, zoodat ze er geen honing kunnen brengen zonder 't broed te verlaten. Als er dracht is, zullen ze er dikwijls de voorkeur aan geven om raten, die ver van ‘t midden verwijderd zijn vol te dragen, om later op ledige plaatsen te bouwen. Een en ander bewijst duidelijk, dat ze die gebouwde raten in de eerste plaats gebruiken — dit is geen theorie, dit is praktijk, gegrond op een ondervinding van 30 jaren.

Zoo, zegt DADANT, is er ook heel wat tegen den honingslinger gestreden en toch heeft hij zijn weg gevonden. Ik kon mijn oogen niet gelooven, toen ik op de Parijsche tentoonstelling nog honingpersen zag. Tot de honingpers terugkeeren is zooiets als den spoortrein in den steek te laten en weer in de trekschuit te gaan zitten.