BRIEVENBUS.



Heide-honing. Stand der bijenhal.
Met een enkel woord kom ik nog terug op mijn artikel in het December-nummer “Uit vroegere jaren", dat de heeren W.O. (bladz. 30) en A. KORTSCHOT (bladz. 47) aanleiding heeft gegeven tot een paar opmerkingen.
Mijn meening is, dat heidehoning ongeschikt is om er mede te overwinteren — ook wanneer er voldoende stuifmeel aanwezig is. Volken, die in dit geval verkeerden, kregen bij langdurige opsluiting, bijna geregeld loop en gingen verloren. Ze aten niet van het pollen, dat kon ze dus niet gezond houden.

Zouden de bijen 's winters pollen eten, wat de heer W. O. schijnt te veronderstellen? Zeker hebben zij het noodig, als de kolonie zich gaat ontwikkelen, maar dan zal er zelden nog loop ontstaan, dat is toch meestal in Januari en kan tot in Maart duren.
Zou een volk, dat, zooals de heer W. O. zegt, op boekweit of een andere bloem voldoende stuifmeel heeft gehaald, later zijn voorraad honing op de heide in gaan zamelen? Ik geloof, dat een volk, hetwelk nog op de blauwe bloem, klaver of boekweit heeft gehaald, zelden een goeden voorraad op de heide zal inzamelen. Volken met uitsluitend heidehoning zijn die, welke in 't laatst van Juli of in 't begin van Augustus in den korf zijn gebracht.

Wat de standplaats van de bijenhal betreft, wil ik den heer KORTSCHOT nog opmerken, dat alles zijn voor en tegen heeft. Een goede winterhal is geen goede zomerhal, 's zomers zal het niet veel verschil geven of de bijenhal naar zuiden of naar 't zuidoosten is gekeerd, die korven staan ook 2 à 3 uur in de heete zon.

M. v.d. MEER, Reek, April 1902.