Onder de Honingbijen.



Gaar vlijtig honing, nijvre bij !
Voor u niet, maar voor mij.
Nicolaas Beets


Nu, goed, Heimans had in het Voorbericht van zijn boekje (De Honingbij. Een schets uit het Bijenleven, met figuren, door E. Heimans. Voorzien van twee beweegbare Modellen (Koningin en Dar). Deventer, Æ. E. Kluwer) gezegd: "Ik hoop — dat het ouders en onderwijzers er toe zal brengen, hun kinderen en leerlingen 't een ander te vertellen uit het boeiende levensgeschiedenis van de honingbij en vooral hun er wat van te laten zien – ik was Ouder en Onderwijzer tegelijk, bovendien geroepen om dit nieuwe werkje te beoordeelen, nu goed , ik trok er op uit, nam mijn vrouw en drie kinderen mee, bovendien mijn vriend K. met zijn zoon en een logé, en onder geleide van een bijenkenster – let wel een “ster” – brachten we een heelen voormiddag onder de bijen door.

Op den Loosduinschen weg – ik vermeld dit voor de Haagsche vrinden — heeft zich verleden jaar een snuggere bol als iemker gevestigd. De vestiging was 't gevolg van ’t geen dezen ondernemende man op de Tentoonstelling van vrouwenarbeid had gezien en gehoord. Die Tentoonstelling – zelf een groote korf met al haar werkbijen (de lezer weet immers, dat de werkbijen alle vrouwelijke individuen zijn?) — nu die Tentoonstelling dan had ook een plekje ingeruimd aan een paar bijenkorven, waarbij een jonge dame op een heel prettige en leerzame wijze het leven der nijvere diertjes verklaarde en tevens herhaaldelijk en nadrukkelijk er op wees, dat het bijenhouden zoo’n geschikt en voordeelig werk ook voor meisjes en vrouwen was.

Als gevolg van die propaganda nu heeft zich verleden jaar een man (wel kijk!) in ons Westland aan de bijenteelt gewijd en deze daarmee het eigenaardige bedrijf van de heidevelden overgebracht naar de tuinbouwstreken. Enkele boerenarbeiders, die waarschijnlijk bij 't kweeken van hun groenten nu en dan last van een bij hadden en niet wisten of begrepen, van hoe enorm veel nut de bloemenbezoeksters voor de bevruchting en dus voor den oogst waren, brachten op zekeren nacht vuur bij de bijenstal, tengevolge waarvan de eigenaar zijn nieuwe bezitting den volgenden morgen geheel verbrand vond.

Deze laaghartige handelwijze was natuurlijk doodend voor duizenden bijen, doch niet voor de energie van den beginnenden iemker. Hij herstelde de aangebrachte schade, zette zijn bedrijf met kracht voort, nam proefnemingen met verschillende korven en kasten, welke hij zelf vlocht of timmerde, en maakte den eersten zomer reeds een goed jaar.

Bij dezen iemker nu brachten we onlangs een paar morgenuren door, wij met ons twaalven, zeven volwassenen en vijf kinderen, want behalve de boven vermelde personen was er ook nog een dame op leeftijd met haar kleindochtertje bij, en een jonge dame. Twaalf personen, en de iemker met een heer, die in zijn gezelschap was – dat was veertien. Men ziet uit dit aantal, dat het dus mogelijk is, met een vrij groot aantal bezoekers een bijenstal te bekijken. Daarom vermeld ik het hier ook, en daarom voeg ik er nog bij, dat de jongste van ‘t gezelschap vier jaar was, een kereltje met een aardig gevuld, blank en blozend gezichtje, voor de bijen net zoo'n gezichtje om er eens over heen te wandelen en er wat lekker bloed uit te zuigen, als bijen - muggen waren, Maar onze honingpuursters zijn geen bloedzuigsters. Geen der kinderen is gestoken. En de slagen, die gevallen zijn —want drie van ons kregen een prik—kwetsten alleen ondergeteekende, zijn vriend K., alzoo de heeren en onze geleidster. En die heeren waren nog al zoo dapper aan ’t rooken! Maar die geleidster ging dan ook keer op keer met een van ’t gezelschap door de duizenden vliegende bijen heen, vlak langs de korven, en wees in haar leerijver misschien een enkel maal wat al te snel naar een bij, die haar voorraad bloemstof thuis bracht.

Onze iemker was verbazend rustig en zeker te midden van zijn volkje. Hij keerde meermalen een korf om, trok er zachtjes een boogje uit — want in de nieuwerwetsche korven zijn houten boogjes of poortjes, waarbinnen de bijen hun raat bouwen — en liet ons de wriemelende diertjes zien. Wat een gekrioel! Daar ging de koningin, de slanke, met haar lang achterlijf. En daar, zie, duidelijk zag je op den bodem van sommige cellen een eitje, en in andere reeds vrij groote larven. Ook de honing was goed zichtbaar. Toen we den prik kregen en de angel uit de wond was getrokken, smeerde de iemker er aanstonds wat versche honing op. Of 't daardoor gekomen is, weet ik niet, maar noch mijn vriend, noch ik, heeft veel of lang pijn gevoeld. De iemker beweerde, dat het ook in de soort van ons bloed zat, want een kennis van hem viel flauw na een bijensteek, ondanks de zorgvuldigste behandeling.

Ik zei, dat de iemker zoo vertrouwelijk met zijn volkje omging. Om ons de broekjes te laten zien, dat zijn de bolletjes bloemstof, die de verzamelaarsters aan de scheen hunner achterpooten naar de korf brengen, pakte hij een rijkbeladene, die juist het vlieggat zou binnenstappen, zacht en vast beet en vertoonde haar ons. Wel, wat een mooi gezicht was dat! Licht rose getinte bolletjes zaten stevig aan de pootjes. “Kijk nu meteen eens naar den angel,” zei de iemker, en hij liet dat wapen ('t kwam uit het achterlijf) vruchtelooze pogingen aanwenden, om den harden nagel van een iemkers duim te doorsteken. “Daar gaat ie weer!” en weg vloog de bij, aanstonds verdwenen in de dwarrelende massa.

We troffen het bizonder goed. Want zie, uit een der korven kwam eensklaps een heele troep inwoners naar buiten. “Een zwerm!” En aanstonds was de iemker er bij met zijn fuik, net een vischfuik, waarvan hij de punt aan een paaltje bond, zooals er vier of vijf in een rij voor de korvenrij geplaatst waren, terwijl hij de opening voor het vlieggat hield. Binnen een paar minuten was de fuik met haar fijne mazen letterlijk donkerbruin van de bijen. Er was geen plekje wit meer te zien. 't Wolkte naar binnen, totdat de iemker meende, dat hij den heelen zwerm met de koningin had. Toen bond hij de fuik dicht en bracht de gevleugelde vangst over in een leege korf, waarin hij de lading maar had af te schudden. “Blijven ze er nu in?”
“Als de koningin er bij is, ongetwijfeld. Maar anders — kijk, in die korf heb ik vanmorgen een zwerm onder dak gebracht. Wanneer de koningin er nu niet bij is ........ daar heb je ‘t waarachtig.

Ja, daar had je 't. Wel, wat een komieke vertooning! De bijen kwamen letterlijk de korf uitstroomen. Om ‘t vlieggat heen zag je ze in verschillende richtingen tegen de korf opkruipen. En zoo gauw, of ze kwaad waren, beleedigd, dat men ze zoo voor den gek had gehouden. Met een lachwekkende drift lieten ze hun rijk achter zich met het blijkbare doel — dat zag je wel aan hun stemming — er niet meer terug te keeren. ’t Leek net, of er een vergaderzaal van menschen leegliep, die uit d'r humeur waren, omdat de spreker niet verschenen was.
”Wat nu?”
“Nu zet ik hun oude korf weer op hun plaats neer, dan trekken ze daar weer in.”
't Was interessant, bizonder interessant. Ik kan dan ook met Heimans den belangstellende geen beteren raad geven, dan de eerste gelegenheid de beste op een zomeruitstapje bijvoorbeeld, eens aan te kloppen bij een bijenhouder; dat zijn meestal zeer vriendelijke lui, zooals ik ondervonden heb. Juist! Als conscientiëus recensent kan ik verklaren, dat H. in zijn gunstige opinie omtrent de bijenhouders geen grein overdrijft.

* * *


“En wanneer”, zal mijn vriend Heimans vragen, “begin je nu over mijn boekje?”
Daar ben ik lang mee bezig, mijn waarde! Dat is immers altijd de groote verdienste van je werk, dat het anderen aan werk zet? Als ik aan het vertellen ben getrokken in plaats van aan ‘t phraseeren in recensentenstijl, dan meen ik je daarmee den hoogsten lof te hebben geschonken. En ik ben nog lang niet uitgepraat.
Hoe vind je dat staaltje van bekrompenheid? Die brandstichting in den bijenstal? Wijst dat er niet op, hoe wenschelijk het is, dat door onze scholen de huisgezinnen worden voorgelicht? Als wij ’t onzen jongens en meisjes op school maar goed aan ‘t verstand brengen, dan dringt het wel verder door. Dan zullen de thans zoo vaak geschuwde en gevreesde diertjes worden opgezocht en misschien door menigen particulier voor zijn ontspanning en voordeel worden geteeld.
De vraag is maar: hoe behandelen we de bij op zulk een wijze, dat onze leerlingen plezier krijgen in 't beestje, dat ze de kennis ervan, de sympathie ervoor meedragen in ‘t leven?

Menige nuttige zaak is in de school totaal bedorven. De paedagogen hadden haar zoo onsmakelijk gemaakt, dat de kinderen, die er voor gewonnen moesten worden, ervan walgden. De bij moest b.v. aan de orde komen op haar plaats in ’t wetenschappelijk systeem, en dan vooral anatomisch behandeld worden. Dat voor een gewoon mensch zoo’n bij eigenlijk in een nauwer verband stond tot de bloemen, waarop ze leefde, dan tot andere vliesvleugelige insecten, daar werd niet aan gedacht, dat haar leefwijze toch altijd belangwekkender was, dan 't netwerk van haar vleugeltjes, dat was de vraag niet. Tot welke orde, klasse, familie ons diertje behoorde, dat was eerst echte kennis, en wie dat wist was een knappe bol.

En nu zal ik zeggen, waarom ik ook weer dit laatste boekje van jou, zulk een “aanwinst vind voor onze school” (recensentenstijl!) en jij intusschen,

Gaar vlijtig honing, nijvre bij!
Voor u niet, maar voor mij.


----------

II

“De Wijsen van eertijds, hebben 't soo verstaan,
ende het is altoos waerachtigh gebleven,
dat Vrucht en Vreugd, Voordeel en Vermaeck
in een getwernt den deughdelicksten draed maecken.
Constantijn Huygens.


Bekijk, waarde lezer, eerst dit motto eens.
‘t Is niet van den Dichter, maar van diens oudsten zoon, en ontleend aan de “Toe-eigeningh”, waarmee deze den eersten druk van Hofwijck opdroeg aan zijn “Waerde Moeye.”
En 't is toch van den Dichter, want, werd deze opdracht in l653 geschreven, reeds vier jaren vroeger had vader Constantijn bij een verzameling vertaalde Spaansche puntdichten gezegd — in een vers “Aen den Leser” —

siet of 't goed van den aerd is
Daer vreughd en vrucht in steeckt.


De zoon zal deze mooie allitereerende uitdrukking: “Vreughd en vrucht” zeker meermalen van zijn vader gehoord hebben. En hij wist ze blijkbaar verstandig toe te passen. Had de vader, in overeenstemming met hetgeen hij zijn lezers aanbood, de Vreugd voorop gezet, — de zoon, die een degelijk dichtstuk had in te leiden, begon met de Vrucht.

Vrucht en Vreughd — wat een mooi en rijk woord!
Och, de menschen, speciaal ook de opvoeders, worden zoo onduldbaar vervelend, wanneer ze alleen voor het nuttige zorgen, wanneer ze alleen voor het prettige leven. Zedepreekers en grappenmakers moesten eigenlijk met elkaar op een onbewoond eiland worden gebracht, opdat ze malkander konden ........ verbeteren!

Heimans is van Huygens leer: Vreughd en Vrucht. Met wat een bewonderenswaardige losheid en opgewektheid weet hij te onderwijzen; voor wat een degelijke, belangrijke stof weet hij ons te winnen. Hij wil ons leeren, hoe de angel der bij er uitziet, hoe hij werkt, van welk een beteekenis hij is voor het diertje, welk een last hij bezorgen kan aan den nieuwsgierigen mensch. Komt er nu een wetenschappelijke beschrijving, die een vlijtig leerling uit het hoofd kan leeren zonder eenige voorstelling van het ding te hebben?

Niets er van; Heimans gaat aan ‘t vertellen.
‘t Is een koele nacht in den nazomer. In een onbewoond boerenhuis, eenzaam gelegen midden in een uitgestrekte, boschrijke heide zit onze natuurvriend te schrijven. Waarom? Waarom slaapt de man niet, evenals zijn zoontje, met wien hij een deel der zomervacantie in dit nederig unheimisch verblijf doorbrengt?
Zie, hij voelt even aan den top van zijn neus, om te onderzoeken, of dit puntige gedeelte nog niet den kogelvorm heeft aangenomen. Gelukkig niet. Hoezeer die lastige top ook voelde, alsof hij gezwellen was, een uiterlijke wijziging, een misvorming was er niet waar te nemen, noch door de voorzichtig tastende vingers, noch door het turende oog, dat bij zwak kaarslicht in een klein spiegeltje de weerkaatsing van het »dierbaar uitsteeksel« bestudeerde.

Wat was er toch gebeurd, dat deze ijverige natuuronderzoeker op zulk een ongewoon uur met kaars en spiegelglas gewapend een onderzoek deed instellen naar den toestand van zijn neus? En dat nog wel na een dag vol inspanning? En dat in zoo'n onbewoond oord, in zoo'n verlaten boerenhuis? De arme man had bijenstudiën gemaakt, en was door een der vrouwtjes, wier haat jegens dezen menschen neus grooter was dan de liefde voor eigen leven, in dat dierbaar »uitsteeksel« geprikt. De bij had daarbij haar angel en het leven verloren; de natuurvriend een nieuwe ervaring opgedaan voor zijn aantrekkelijk onderwijs.

Daar heb je nu Heimans. Hij waagt er zijn neus en zijn nachtrust aan, als hij ons op een prettige, aanschouwelijke manier iets leeren wil.
Hij behelpt zich niet met geleerde boeken, waaruit hij de stof »voor kinderen« verwerkt. Neen, hij steekt overal zijn neus in, ook in de krioelende bijenwereld. En haast zou ik hem verdenken, dat hij expres een bij naar de punt van zijn neus had gelokt, om straks de leergrage jeugd daaromheen als een middelpunt te kunnen verzamelen.

»De kennis is gemaakt, gij kondt een beetre maken,
Vriend lezer!«


zegt Staring in zijn verhaal over Jaromir’s lotgevallen. Nu, dat zegt Heimans hem niet na en met onovertrefbare duidelijkheid geeft hij nu door woord en teekening een voorstelling van het wapen, waarmee onze kennismaking met de bijenwereld begint.
Van den angel naar het dier en meteen naar een jonge kolonie.
»Boas, aan de hegge bie van Deurne zit een zwarm vast; hie zeg, dat j’m voor een daelder mag kommen weghalen.«
De boas gaat er op uit. Heimans gaat mee, en wij volgen hem, want hij heeft ons natuurlijk al te pakken. Als een moderne Rattenvanger van Hameln trekt hij de kinderen — en menschen! — met zich mee, overal waar hij ze hebben wil.

Die jonge kolonie wordt gevangen en begint spoedig haar arbeid, dien we met belangstelling volgen. Eerst worden de raten gebouwd — H. vertelt precies, hoe de was gevormd wordt — en daarbij komt Charles Dawson, een Engelsch geleerde, een woordje meespreken. Dus toch een geleerd boek er bijgehaald? Ja, de nieuwste ontdekkingen op dit gebied zijn onzen kinderschrijver niet ontgaan en op 't juiste oogenblik, precies in 't verband, deelt hij ons mede, hoe naar de ontdekking van Dawson »een dunne laag van gesmolten bijenwas, heel langzaam en regelmatig gestold, bij de temperatuur, die gewoonlijk in den korf heerscht, de merkwaardige zeshoeken vertoont van de honingraat, en wel aan de boven- zoowels als aan de onderzijde, in gelijken vorm en omvang.«’t Is dus »niet onmogelijk, dat de bijen net doen als de schoolkinderen, die een lastig kaartje hebben te teekenen« en »op ruitjes werken«.
Wie zien wil, hoe »iets van de wiskundige zekerheid van een kristal in den vorm van een gewone bijencel ligt« kan 't merken, als hij van papier eenige cellen maakt volgens het netwerk, dat H. voor ons geteekend heeft. Van de bijen naar de bloemen — dat is maar één stap, en even wordt de kruisbestuiving ter sprake gebracht, en daarbij de bizonderheid vermeld, dat de bij »zich gaarne zoolang mogelijk bij dezelfde soort bloemen ophoudt, vooral wanneer het om ‘t stuifmeel te doen is,« een merkwaardigheid, die natuurlijk »van veel belang is voor den plantengroei, « doch ook—naar ik van een deskundige vernam — bij ’t gebruik van den boogkorf oorzaak is, dat de iemker honing kan leveren, uit bepaalde bloemen bereid, b.v. lindehoning of boekweithoning.
....................

Doch ik kan en mag hem nu niet langer op den voet volgen. Vermeldde ik al het merkwaardige uit zijn werk, hij kon me terecht verwijten, dat ik mijn krantje belangrijk maakte door zijn boekje leeg te stelen; dat ik abonne’s trachtte te winnen door hem koopers te ontfutselen. En zoo iets ligt waarlijk niet in mijn bedoeling. Doch op één onderwerp moet ik toch nog de aandacht vestigen en wel op de zeer eenvoudige manier, waarop hij de bevruchting der koningin beschrijft.

In het eerste gedeelte van dit artikel schreef ik: »Slechts eenmaal verlaat de koningin den korf ......... doch daarover later.«
Nu is dit »later« gekomen en met een enkel woord wil ik over dit uitvliegen der koningin spreken. Zij is de eenige vrouwelijke bij, die door volkomen ontwikkeling der geslachtsorganen voor bevruchting vatbaar is. Is de tijd hiervoor aangebroken, dan verlaat ze den korf en stijgt de lucht in. Alle mannelijke bijen — de darren — volgen haar na. 't Gaat hooger, steeds hooger. De zwakste mannelijke inviduen moeten achterblijven. Nog hooger vliegt ze, voortdurend gevolgd door de darren, die als ’t ware een wedstrijd houden, waarin de kracht zegeviert. Eindelijk, wanneer de allersterkste zijn mededingers allen beneden zich heeft gelaten, wordt daar hoog in de van zonnewarmte doortintelde blauwe zomerlucht het huwelijk gesloten. Slechts een der darren is koning geworden, doch slechts voor luttel tijd. Zijn verheffing is zijn val. Doodelijk gekwetst, vaak reeds gestorven, valt hij op de aarde neer. En de Koningin is in staat, vier, vijf jaren achtereen, haar leven lang, het aanzijn te schenken aan duizenden en nog eens duizenden nakomelingen. De overige darren zijn voortaan nietsnutters in den korf.

Dit hoofdstukje over 't uitvliegen is door H. prachtig beschreven, en zeer lezenswaard is het voor hen, die weten willen hoe 't komt, dat de Koningin na de paring naar verkiezing eieren van werkbijen of van darren kan leggen. Maar dit vertel ik niet. Geenszins omdat ik dan den inhoud van het boekje zou uitputten, want het bevat nog een rijkdom van stof. Doch omdat het pas goed begrijpelijk wordt, wanneer de tekst kan worden gevolgd in de twee beweegbare modellen, die ‘t werkje rijk is.

Die modellen zijn mooi. In sprekende vormen en kleuren vertoonen ze de uit- en inwendige deelen van koningin en dar. Wie nu dit koninklijke paar in de puntjes wil leeren kennen, wage zich aan de onschuldige ontleding dezer papieren individuen. De waarde ervan acht ik zoo groot, dat daardoor de vrij hooge prijs van ‘t boekje — f 1,50 — wel gerechtvaardigd wordt.

School en Leven.__________________ JAN LIGTHART.


----------


Met volle recht noemt de heer Heimans ‘t model van de honingbij keurig en practisch. Of laat ik beter zeggen de beweegbare modellen van de koningin en dar, ongeveer 150 maal vergroot.
Op plaat I bovenop ziet men ten duidelijkste kop met onderdeelen, pooten met onderdeelen, borst, achterlijf, voor- en achtervleugels;
plaat II, de achterzijde van het bovenste deel der plaat, vertoont de ademhalings-openingen (stigmata), de luchtzakken met stammen en takken, welke de lucht (zuurstof) in ’t bloed voeren;
plaat III bevat, keurig mooi, de organen voor de spijsvertering;
plaat IV die voor de verdediging en de voortplanting en
plaat V het zenuwstelsel.
Op dezelfde wijze is uitgevoerd de voorstelling van de Dar.

Uit de rijke stof, die ’t wonderlijke bijenleven biedt, heeft de heer H. in de eerste plaats ter mededeeling gekozen, wat hem persoonlijk 't meest interesseerde en van de rest zooveel genomen, dat de hoofdmomenten uit het bijenleven zijn aangegeven.
Kath. School.

----------


ZEER INTERESSANT!
Bij Æ. E. KLUWER, Deventer, verscheen:

DE HONINGBIJ,
Een schets uit het Bijenleven

met FIGUREN
door E. H E I M A N S
en twee beweegbare Modellen (Koningin en Dar).
PRIJS f 1. 50.


----------


Met groote voldoening hebben we deze schets uit het bijenleven gelezen. Door de twee keurig bewerkte en hoogst duidelijke, beweegbare modellen (koningin en dar) wordt de waarde ervan niet weinig verhoogd. De stijl is onderhoudend, de inhoud leerrijk. De duidelijke beschrijving èn van de bevruchting èn van het eierleggen der moederbij trok in het bijzonder onze aandacht. We wenschen het boekje vooral ook in handen van onze jongens en meisjes.
N. v. d. Dag, J. PANNEKOEK.

Ieder, die het bijenleven niet van nabij kent, zal hierdoor een volledig inzicht krijgen in de levensfunctiën van deze nijvere diertjes. Vraag een natuurvorscher of de studie van hun leven de moeite waard is, en hij zal u volmondig bevestigend antwoorden.
Bredasche Courant.

Even lezenswaard als de beschrijving van den heer Heimans, even beschouwenswaard zijn de beweegbare Modellen van koningin en dar.
Middelburgsche Courant.

Merkwaardig is wat de schrijver vertelt omtrent het z. g. verstand der bijen.
Alg. Handelsblad.

Het is een in ieder opzicht belangwekkend werk, dat de schrijver en uitgever hier ons volk aanbieden. De »nijvere bij« is een merkwaardig dier, dat een leven leidt vol raadselen, die de wetenschap echter met de volharding, welke haar kenmerkt, heeft gevonden. De heer E. Heimans is geheel op de hoogte. Hij verhaalt zeer aangenaam, en de afbeeldingen maken het mogelijk, wat hij mededeelt, te volgen, te begrijpen en te onthouden. Wij bevelen dit werk aan; men zal het met genoegen lezen en dusdoende zijn kennis vermeerderen.
Prov. Gron. Courant.