BRIEVENBUS



Nogmaals Heidehoning. Tot mijn spijt staat de meening van den heer VAN DER MEER in zake de al- of niet-geschiktheid van heidehoning voor opzetters (zie bladz. 30 en 78 van den loopenden jaargang, resp. 'Brievenbus' febr. en mei ) lijnrecht tegen over de mijne.
Verschil van meening komt ook in andere vakken wel voor, doch dikwijls wordt een der partijen in haar voordeel door bijkomende locale omstandigheden misleid. Wellicht is dit ook hier het geval, ik althans blijf bij mijne bewering, dat met heidehoning zeer goed is te overwinteren, en deel tot staving dier bewering allereerst eenige sprekende feiten mede, uit eigen ervaring.

In de jaren '90 tot en met '95 hield ik mijn bijenstand, het geheele jaar door, uitsluitend in eene vruchtbare kleistreek, had dus grashoning; meestal klaver- en leeuwentandhoning (gewestelijk “half elfjes”) in mijne opzetters en telken jare hadden mijne bijen, soms tot Mei toe, van loop te lijden.

Van '95 af tot nu toe gingen mijne bijen geregeld jaarlijks naar boekweit en heide; sedert '95 had ik dus grootendeels heidehoning in mijne opzetters; in velen zelfs uitsluitend, daar de boekweit in de laatste jaren niet veel gaf en wij gewoonlijk de opzetters uit de jonge zwermen (endelingen) namen, soms nog werd zelfs een einde-Juli-zwerm tot opzetter bevorderd. Nu heb ik sedert 1895 geen loop meer onder mijne bijen gehad.
Meer nog. In de Lente van '95 waren mijne bijen zeer aangetast door loop, zóó zelfs dat zij bij goeden voorraad honing in den korf langzaam wegstierven. Toen kocht en voederde ik puiken heidehoning en na tweemaal voederen hiermede, hield de sterfte op! De bijen werden toen weer spoedig goed en gezond.

Ik durf dit middel mijnen collega’s dan ook dringend aanbevelen, vooral wanneer het weder tevens reinigingsvluchten toelaat. Zou het nu mogelijk zijn, dat heidehoning, die bij mijne bijen loop genas, dezelfde ziekte bij anderen zou kunnen veroorzaken? Loop ontstaat bij en tengevolge van langdurig slecht vochtig weer, gistende honing, ontijdige rustverstoring, enz.
Mijne bevinding staat ook geenszins alleen. Wellicht zijn in 't algemeen 90 pCt. van al de opzetters, in ons land, gedeeltelijk of uitsluitend van heidehoning voorzien, daar immers in bijna alle provinciën, de bijen naar de heide, die de laatste honingschotel biedt, worden gevoerd. De Geldersche en Drentsche ijmker jaagt dikwijls nog na de boekweit; deze »drijvelingen« gaan op de broedraten naar de heide en moeten als het kan nog » kostimmen« worden; maar dien kost komt dan toch van de heide! Wel kan de mobielijmker de ramen met heidehoning in zijne opzetters, door ramen met anderen honing vervangen, doch zouden niet 80 pCt. der opzetters in ons land nog in stabielwoningen gehuisvest worden?

Zou verder een volk niet op klaver, boekweit, enz. zijn pollen en later op de heide zijn voorraad honing kunnen halen? Ik meen dat juist de ondervinding der twee laatste jaren deze onderstelling geheel bevestigt!
“Volken met uitsluitend heidehoning« zijn dus ook die volken, welke in Juni op den korf kwamen, doch door omstandigheden op klaver en boekweit weinig of niets konden halen en dan later op de heide hun voorraad honing opdeden. Dat de heer VAN DER MEER in opzetters met heidehoning loop krijgt, kan m.i. niet aan den honing te wijten zijn ........ echter de woorden »na langdurige opsluiting« bladz. 78 (mei) geven te denken. Als men de bijen opsluit, dan moeten zij loop krijgen!

Zouden de bijen 's winters pollen eten? Zonder bepaalde proefnemingen in deze, is dit moeielijk te bewijzen. Met veel vakmannen van naam, meen ik, dat het stikstofrijke stuifmeel steeds een deel van het eigen voedsel der bijen uitmaakt; verder, begin Februari reeds, wordt er broed aangezet, dan valt er zeker nog niets te halen, van de maden moet in de voederbrij stuifmeel worden toegediend; derhalve moet er volstrekt noodzakelijk een voldoende hoeveelheid pollen in de woning zelve in voorraad zijn. Nog leert de ondervinding dat bijenvolken 's winters met pershoning niet levend te houden zijn.

Maar al te dikwijls nog wordt de edele krachtige heidehoning veracht en aangezien als honing van mindere kwaliteit. Waarom eigenlijk?
Komt dit misschien omdat de heidehoning zich niet laat uitslingeren en dus voor den mobielimker minder gemakkelijk te behandelen is?
Heidehoning met zijn aangenamen geur, zijn machtigen, prikkelenden smaak is kleverig en vet; vele soorten grashoning loopen gemakkelijk, zijn daarbij dun en schraal; zouden dat goede eigenschappen zijn?

Heidehoning eindelijk blijft in de raat zeer lang vloeibaar, grashoning vooral die, gewonnen op leeuwetand, kristalliseert zeer spoedig en voor wintervoeding vooral is vloeibare honing alleen geschikt.

W.A. OTTEN.