UIT DE BRIEVENBUS



Geen zwermen. Als de stok, waarvan de oude moer afgenomen is, ook de moerdoppen op één na, toch nog wil zwermen, hetgeen te zien is aan het aanzetten van nieuwe moerdoppen of aan het vergrooten van werkstercellen, dat soms negen dagen volgehouden wordt, dan is er ook voor de jonge, onbevruchte moer geen sprake van om de woning te verlaten. Zij zal dus ook zooveel dagen later uitvliegen en zooveel later met het leggen van eitjes beginnen, een tijd, die door de bijen wel gebruikt wordt voor het honinggewin.
Maar neem eens aan, dat alle stokken zoo behandeld werden en er gedurende den tijd voor de bevruchting bestemd, veel onweer was, waardoor het zeer goed mogelijk zou zijn, dat vele jonge moeren verloren gingen, waar zou men dan de andere vandaan halen, want het gaat in den regel zeer moeielijk om de oude moeren lang in een korf opgesloten te bewaren, omdat een jonge haar zeer vijandig is. Er zal altijd strijd in zoo'n woning zijn en bij slot van rekening moet zij het toch met den dood bekoopen.
Men zou daarom verplicht zijn uit de beste woningen een of twee boogjes met honing, met jonge en oude bijen, goed van broed voorzien, met de oude moer in een nieuwe woning over te brengen, en dan nog een of twee bewerkte boogjes, die met het verkleinplankje afgesloten worden, om, als ‘t te pas mocht komen, koninginnen te hebben. Men kan in een boogkorf met twee vlieggaten als ze op een lijn staan, op die manier ook twee koninginnen hebben, en heeft men geen reserve-koningin meer noodig, dan kan men de bijen vereenigen. Daarbij moet niet vergeten worden om de opengekomen ruimte in den ouden stok aan te vullen, de reserve-koninginnen zet men op een andere plaats.

Het gaat veel zekerder met kisten, die op elkaar passen. Men doet dan de oude moer met een paar volle raampjes in de nieuwe woning, en vult die verder aan met raampjes met kunstraat, vervolgens legt men er een dek op, waarin een gat is, dat afgesloten kan worden met een stuk zink of een dun plankje, daarna plaatst men de oude kist met het vlieggat aan den achterkant er boven op. Heeft nu de paring plaats gehad en ziet men al eitjes in de cellen liggen, dan neemt men het plankje of het stuk zink weg en brengt daarvoor in de plaats een stukje ijzergaas, dat men bevestigt; de lucht in de beide woningen wordt zoo gelijk.
Heeft nu de jonge moer gedurende ongeveer veertien dagen eitjes gelegd en is men over den inhoud tevreden, dan neemt men de bovenste woning er af, men zoekt onder de oude moer er uit, en doet daarmede naar goedvinden. Het stukje ijzergaas wordt verwijderd en brengt daarvoor koninginnegaas in de plaats, de beide kisten worden met het een of ander sterk riekend vocht besproeid, de jonge moer zet men in het benedengedeelte en plaatst de kisten weer op elkaar. Heeft men voldoend koninginnegaas om er de geheele kist mede te bedekken, dan is dat natuurlijk nog beter.
Het bovenste vlieggat wordt vervolgens geleidelijk dicht gemaakt met een reepje zink, waarin kleine gaatjes zijn, hierdoor houdt men een geregelde ventilatie. Is al het broed boven uitgeloopen, dat na drie weken het geval zal zijn, dan kan men aan het slingeren gaan; men moet echter niet vergeten om tien dagen na het wegnemen der oude moer de bovenste kist eens na te zien of er geen onraad is.

Ik vertrouw, dat hieruit gebleken zal zijn, dat het met kisten veel gemakkelijker en zekerder gaat. Men loopt geen kans zonder moer, te zijn en het groote werk, de vermeerdering van broed, staat niet stil het gaat steeds door. Men kan natuurlijk de oude moer gemakkelijk nog veertien dagen of drie weken langer houden, hetgeen voor hen, die enkel op boekweit en heide reizen, nog veel beter is, omdat men daarvoor toch in een kort tijdsverloop veel bijen noodig heeft.

Nu heb ik ondervonden, dat men niet ieder jaar behoeft te laten zwermen, of beter gezegd, geen jonge moeren behoeft op te laten kweeken. Men kan ze twee jaar gebruiken en in het derde jaar vervangen door een jonge moer, maar langer moet ze toch niet aangehouden worden, omdat zij dan veel gebreken kan krijgen aan de pooten, maar vooral aan de vleugels. Men kan het aantal stokken over twee jaren verdeelen, vooral als men er vele heeft. De moer wordt dan overgebracht, als zij in Mei (wij nemen aan, dat het een kist voor twaalf raampjes is), negen of tien raampjes met broed heeft. Men plaatst haar met een raampje, en de verdere raampjes van kunstraat voorzien, in een nieuwe kist, legt daar koninginnegaas op en plaatst de oude kist er boven op. Het werk wordt nagezien of er ook moerdoppen aanstaan, die weggenomen worden, dan wordt alles dicht gemaakt, ook het vlieggat, dat afgesloten wordt met een stukje zink met kleine gaatjes. Reist men met kisten, dan moet in den bodem een gat gemaakt worden, dat met ijzergaas bekleed is en 's winters met een plankje dicht gemaakt kan worden.

C.L. GLASER, Loosduinen.