Iets over 't gebruik van honing als voedingsbestanddeel.


Beleefd verzoek ik u, geëerde Redactie, de volgende regelen op te nemen. Hoofdzakelijk vloeiden ze uit de pen van een gevierd geneesheer, die recht van spreken heeft. Als hij derhalve zijn meening ten beste geeft over den honing en het gebruik daarvan, is 't niet meer dan billijk, dan dat we met eerbied en belangstelling naar den meester luisteren. De dokter schrijft dan ongeveer aldus:
Geen enkele suikerstof gaat boven honing. Uit deze wetenschappelijk bewezen stelling zou ik gaarne eenige praktische gevolgtrekkingen willen trekken door den honing te beschouwen onder het oogpunt van voedende kracht. Verscheidene lieden stellen zich den honing voor als snoepgoed, als iets dat alleen wordt gegeten aan het dessert, uit de aardigheid, als men geen eetlust meer heeft. Voor dezulken bestaan er geen andere degelijke voedingsmiddelen dan vleesch, groenten en brood. Dit is eene dwaling, zooals duidelijk zal blijken uit het volgende.

Geheel het mechanisme van de voeding in onze levende "machine", om mij zoo uit te drukken, is gelegen in deze tweevoudige beschouwing, er zijn voedingsstoffen, die men zou kunnen noemen: stoffen ter versterking, herstelling, die ons lichaam ongedeerd bewaren, stevig maken, behoeden tegen beschadiging, terwijl zij het verlies vergoeden wat door de slijting van 't dagelijksch leven wordt veroorzaakt, vervolgens bestaan er andere voedingstoffen, die, niet ongelijk aan de steenkolen in een locomotief, voortdurend in een verteringsproces verkeeren om de kracht, die wij verspelen, terug te geven, hetzij wij die krachten verliezen door denken, bijv. studie, hetzij door spierwerking, bijv. een flinke wandeling.
De voedingsstoffen van de eerste soort dragen den naam van "eiwithouders" en worden voornamelijk aangetroffen in vleesch, in sommige zeer versterkende groenten (linzen en snijboonen), in eieren, melk, enz. Die van de tweede worden "Koolhydraten" genoemd of in de gewone taal: vetten, suikers, enz. Beiden heeft de mensch noodig om gezond te leven: eiwitstoffen en koolhydraten.
Komen we nu, na het vooropzetten van deze grondbeginselen, tot de practische kwestie, die ons bezighoudt, terug. De suikers en voornamelijk de honing, die aan 't hoofd staat der suikervoortbrengselen, zijn voedingsstoffen van de tweede soort: krachtvoortbrengsters. Geeft men aan een dier, bijv. aan eene koe, aardappelen, zemelen, bieten, dan krijgt men melk. Er heeft een overgang plaats van de eene stof in de andere. Als we honing gebruiken, heeft er ook een overgang plaats; en tengevolge daarvan gevoelen we ons in staat om meer kracht te zetten, dan wanneer wij die spijs niet hadden genuttigd. Die kracht werkt en toont zich naar buiten door een degelijker toeleg bij onzen geestesarbeid, doordat de spieren en de zenuwen het langer uithouden. Nauwkeurige proefnemingen hebben dit onbetwistbaar aangetoond.

Hoe echter en onder welken vorm moeten we den honing binnen leiden in onze manier van voeding? Het antwoord geeft geen moeilijkheid. Gebruik honing, evenals ge suiker gebruikt. Dat is wat vaag zult ge zeggen. Welnu duidelijker dan ! Wat belet u om 's morgens bij uw ontbijt uw brood te besmeren met honing? Ik voor mij doe het dikwijls en bevind mij er best bij, begin maar en ge zult doen als ik; morgen begint ge weer en ge zult volhouden. Een eetlepel goeden honing bevat, naar men gist, 75 "calorieën", d.w.z. meer dan een ei. Zulk een voedingsbron mag men derhalve niet gering schatten. Van deze gelegenheid wordt dan ook gebruik gemaakt om moeders aan te bevelen haar kinderen honing te geven op het brood. Zoozeer ik me moet verklaren tegen het gebruik van suikergoed door kinderen, wat hun ingewanden benadeelt, doordat de digestie wordt bemoeilijkt, zoo toeschietelijk ben ik, wanneer er sprake is van het suikergoed bij uitnemendheid: honing. Men spreekt van gevaren, die ontstaan uit 't gebruik van suiker. Honing echter levert zulk gevaar niet op, omdat hij reeds voor meer dan de helft van te voren verteerd is.
Voor het overige leent de honing er zich gemakkelijk toe om een voedende rol te vervullen. Zonder bezwaar laat hij zich mengen in allerlei voedingscombinaties. Een boekdeel zou te vullen wezen met recepten, waarbij men honing te pas kan brengen; om er slechts een paar te noemen: honingkoeken, honingpeperkoek, honingbeschuit, honingtaart, honingwafels, honingchocolade, fruit met honing, appelen met honing, kastanjes met honing, enz. enz., om van te watertanden! Bij zulke lekkernijen betreurt men het gemis aan suiker niet. Onze voorouders, die verstand hadden van de keuken, versmaadden, geloof mij, den honing niet; volgen wij hun voorbeeld; wij kunnen er niet anders dan goed bij varen.

Daarenboven ons land levert uitstekende kwaliteiten van honing op. Waarom zouden we hem dan niet gebruiken? De wetenschap verheft hem boven alle suikers; de physiologie rangschikt hem onder de eerste voedingsmiddelen, die kracht voortbrengen; de meest geraffineerde smaak zet hem op tafel bij het dessert, ja zelfs honing in de blankgele raat drukt een deftig cachet op uw tafel. Maar zegt men: honing is duur, een luxe-artikel; suiker kost maar 25 à 30 ct. per pond. 't Is waar en honing kost 60 à 70 cent per pond. Ik antwoord echter, dat men dan met de suiker wat spaarzamer moet wezen en het geld, wat men daardoor uitwint, moet besteden aan den aankoop van honing, die onder hygiënisch oogpunt zoover boven suiker staat.
Mogen deze weinige regelen bijdragen tot verspreiding van de nog niet diep doorgedrongen idee welk een uitstekend voedingsmiddel honing is.

J.L. WOUTERS, Pr, Seminarie Hageveld, VOORHOUT, 24: Mei 1903.