KRUISING.


In den vorigen jaargang van dit Maandschrift (Maartnummer blz. 41) schreef ik een artikel over Italiaansche bijen. Toen, bezig met het nemen van kruisingsproeven, beloofde ik den uitslag dezer proeven later hier mede te deelen.
Vooraf zij gewezen op het feit, dat het jaar 1902 hier voor de bijenteelt zeer ongunstig was. Onze proeven en waarnemingen werden daardoor veel bemoeilijkt; toch, wat wij zagen en waarnamen, werd nauwkeurig opgeteekend en dit weinige laat ik hier volgen.

In een stal van 48 opzetters - gewone zwarte bijen - plaatsten wij twee volken van zuiver Italiaansch ras (uit het buitenland betrokken).
Het voorjaar was zeer slecht; gevolg: late zwermen. De eerste brandzwermen der zwarte kwamen den 24sten Juni; de laatste in de eerste week van Juli. De Italianen werden (goed zwermrijp) gejaagd den 3 Juli, en dit om het onder elkaar vliegen met andere zwermen te voorkomen.
Bij gelijke voedering waren deze opzetters even flink, zelfs een weinig beter ontwikkeld dan de zwarte.
Om het kruisen zooveel mogelijk te bevorderen, werden de darren der Italiaansche volken allen gepaard; die der zwarte daarentegen gedood.
De jagers (kunstzwermen) der Italianen kwamen evenals de meeste andere zwermen op "vellen" en werden met de andere volken den 21sten Juli naar de heide gebracht. Daar was de honingdracht vrij gering; de Italiaansche zwermen werden vrij goed en zelfs evengoed als de beste zwarte.
In Augustus werden 40 opzetters allen gewogen. Het gemiddeld gewicht bedroeg 19 ¾ pond. De twee Italiaansche zwermen meer genoemd wogen resp. 26 en 23 ½ pond. Nog werden uit denzelfden stal - geslacht - gewogen 36 andere korven, waaronder afgezwermde stokken, voor- en nazwermen, door elkander.
Daar was het hoogste gewicht 32, het laagste 16 pond, het gemiddelde 20. Wegens het ongunstige weder kwamen de volken allen laat en zwak in 't broed, en met zekerheid kon de uitslag der kruising toen niet worden uitgemaakt.
Tot zoover onze waarnemingen in 1902.

Zooals gezegd is werden uit onzen stal 40 volken opgezet, meerendeels met jonge koninginnen, benevens de afgezwermde Italiaansche stokken en hunne zwermen met de oude koninginnen.
Het voorjaar 1903 was weer niet gunstig; de Italiaansche volken ontwikkelden zich gewoon; één dezer was zeer achterlijk. Overigens waren alle volken vrij goed doorwinterd. Bij het uitloopen der jonge bijen bleek, dat van de 40 opzetters, vijf en dertig onmiskenbare teekenen van kruising vertoonden. In dit opzicht dus een prachtig succes!
Deze afstammelingen van zwarte koningin en Italiaansche dar, kenmerkten zich door kleiner gestalte, ietwat spits en glimmend achterlijf met smalle gele ringen. Individuen met breede gele ringen (de gewilde, ofschoon niet volstrekt Italiaansche type) kwamen hierbij weinig voor.
Opmerkelijk dat de gekruist-Italiaansche volken zich in dit koude voorjaar vlug en flink ontwikkelden, beter zelfs dan de zuiver Italiaansche. Deze laatste schijnen minder goed bestand tegen de koude, wat ook in den broed-aanzet bleek.
De jonge koninginnen geboren uit de gekruist-Italiaansche volken wijken in kleur (glimmend-zwart achterlijf met gele ring) eenigszins af van de gewone.

Ten slotte nog een paar opmerkingen in 't algemeen.
Kruising van zwarte koningin met Italiaanschen dar schijnt mij zeer goed en doelmatig. De gekruist-Italiaansche bijen zijn zeer werkzaam en bedrijvig en waken tegen roofbijen. Groote waakzaamheid vooral is een goede eigenschap der "Italianen."
Toch meene men niet: "heb ik eenmaal maar Italiaansche bijen, dan komt alles van zelf." Neen, ook zij zijn afhankelijk van ons wisselvallig klimaat en daarbij zeer gevoelig voor koude. Is evenwel het weder maar gunstig, dan zijn zij zeer vlijtig. Daarbij zijn zij vruchtbaar en mooi. Een korf vol mooie Italiaansche, gele en glimmend-zwarte, is waarlijk een prachtig gezicht.
Ook schijnt hare tong werkelijk langer dan die der meeste zwarte bijen. Bij goede honigdracht brachten de Italiaansche volken hier stuifmeel binnen in bijna alle kleuren; terwijl dit bij de zwarte bijen, met kleine afwijkingen bijna geheel één kleurig was.
Ook op de roode klaver hebben wij de Italiaansche bijen wel aangetroffen, ofschoon zeer zelden.

Nog iets. "HALLEUX zegt in zijn Boek der Belgische en Nederlandsche bijentelers": "zij (de Italiaansche bij) is zeer zacht van aard en laat haar korf nazien, zonder veel neiging tot steken te vertoonen." Deze bewering behoeft m.i. wel eenig voorbehoud.

Na aankomst waren onze Italiaansche bijen vrij zachtaardig, doch na eenigen tijd werden zij (ondanks goede behandeling) boos en in 't najaar 1902 waren zij, zelfs onhandelbaar.
Nu, zomer 1903, gaat het hiermee beter. Nog eens, men krijgt door kruising een vernieuwd, wakker en vlijtig volkje; was er zelfs geen ras-verbetering, alleen ras-verandering te verkrijgen, het zou nog de moeite loonen.

Echter door juiste en volhardende teeltkeuze (het steeds uitzoeken en opzetten der beste volken in elk opzicht) kan ieder in eigen stal ook tot goede resultaten komen, want vrij algemeen bekend is het feit, dat ook de gewone zwarte bijen onderling in vlijt en hoedanigheden zeer verschillen.
Sleur blijft altijd af te keuren en leidt in de bijenteelt tot verzwakking en ontaarding van het ras.

W.A. Otten.