Uit de Praktijk:


De fijne geur van uitgeslingerden honing.
Het wassen van vaatwerk.


Deze beide onderwerpen worden in den vorigen jaargang van "The American Bee Journal", het nummer van 23 October besproken door G.M. DOOLITTLE, een zeer bekende naam onder de Amerikaansche bijenhouders.
Een lezer van dat blad was niet tevreden over de geur van zijn honing en vroeg hoe hij daar 't best voor zou kunnen zorgen.
De heer DOOLITTLE antwoordde, dat 't altijd voordeelig uitkomt om een ruimen voorraad raat te hebben, zoodat, als 't noodig mocht zijn, aan de volken twee, drie of vier honingkamers gegeven kunnen worden, voldoende om er een bepaalde honingsoort in te bergen, voordat die uitgeslingerd behoeft te worden, en om die raten op de kast te laten tot dat er een nieuwe dracht van een andere plant of boom begint, dan kan hij uitgeslingerd worden; of ten minste voldoende om daarin ook den honing van die volgende dracht verder op te bergen. Zoo wordt de honing in de kast door en door rijp, bij verkrijgt de hem eigen fijne geur, omdat geen andere honingsoort daarbij gevoegd wordt. En kan hij op de kast blijven staan tot alle cellen verzegeld zijn, dan is hij ook klaar voor de markt, als hij lang genoeg gestaan heeft om onreinheden naar boven te laten komen of te laten bezinken, zoo krijgen we den besten honing uit onze streek. (hier is geen tekst vergeten bij het scannen.)

In ieder geval moet honing door en door rijp zijn om een fijne geur te hebben. Meent iemand, dat hij bij een goede dracht na enkele dagen moet uitslingeren, dan kan hij een "evaporator", een met zonnewarmte of een anderen koopen, en daarmede den onrijpen honing behandelen, tot dat hij even dik is, als de goed rijpe honing in de kast, dan verkrijgt hij iets, dat wat hoedanigheid en smaak betreft, er zeer veel op lijkt.
Die in de kast gelaten en daarin door en door rijp geworden is, zal zoo dik zijn, dat hij nagenoeg stijf is en als een pudding blijft staan, is hij kunstmatig gerijpt en mist hij die eigenschap, dan is 't nog het ware niet. 't Kost natuurlijk meer moeite om dien honing uit te slingeren, maar heeft men hem vijf of zes uur in een vertrek, waar de temperatuur nagenoeg of geheel 100 graden is, of als men hem op een zeer warmen dag uitslingert, dan zal hij netjes uit de raat komen. Alle honing, die uitgeslingerd wordt, moet in blikken of aarden vaatwerk bewaard worden op een plaats, waar de lucht droog en warm is, zuiver, zonder eenige geur. Hij wordt bedekt met een doek van los weefsel, de lucht kan er dan vrij langs strijken, terwijl hij buiten 't stof gehouden wordt, zoo laat men hem in dat droge, warme vertrek staan, tot er geen luchtblaasjes meer opstijgen, hij wordt vervolgens afgeschuimd en kan verder in glazen of in blikken gedaan worden, klaar voor de markt of het huishoudelijk gebruik; op een goede plaats bewaard zal hij zijn geur behouden.

Dezelfde persoon wenschte ook te weten hoe tonnetjes en vaten, waarin honing bewaard zal worden, met was behandeld moeten worden. Voor men daartoe overgaat plaatst men dat vaatwerk in een droog, warm vertrek of zet het in de zonneschijn op warme dagen in den loop van twee of drie weken tot alles door en door droog is. Met andere woorden, het vaatwerk moet zoo droog zijn, als 't maar kan, wanneer men het zal gaan wassen.
Is 't op deze wijze droog en warm, dan kuipt men de hoepels zoo vast mogelijk en slaat onder in den laatsten hoepel korte spijkers of spijkers, die afgebroken zijn, zoodat ze aan den binnenkant niet te zien komen, de hoepels raken dan bij het verdere werk niet los of van hun plaats.
Vervolgens giet men door het bomgat vijf à tien pond zeer heet, gesmolten was, of, wat veel beter is, paraffine, en klopt er vlug den stop in. Wentel dan het vat rond, laat het op de beide kanten draaien, tot men er zeker van kan zijn, dat alle reten gevuld zijn. De stop wordt er dan uitgenomen, het was laat men er uitloopen en verwarmt dat weer voor het volgende.
Men moet alles zoo warm mogelijk hebben, omdat hoe heeter het was is, het ook des te beter in het hout dringt en bovendien gebruikt men zoo min mogelijk was, dat wassen van het vaatwerk is altijd nog al kostbaar.
Het mag wat vreemd klinken van was uitsparen te praten en het houtwerk daarmee te laten doortrekken, maar zóó heeft men veel minder noodig dan wanneer alles niet zoo warm is, in welk geval het vat aan de binnenzijde overal met een laagje bedekt wordt en 't doel nog niet eens zoo goed bereikt wordt. Als men den stop er uit neemt, moet men goed opletten, dat men hem niet in 't gezicht krijgt, want somtijds vliegt hij er tengevolge van de verwarmde lucht met kracht uit.

Nu, na verteld te hebben hoe men de vaten moet wassen, zou ik toch wel willen weten, waarom, met 't oog op 't laatste gedeelte der vraag, geen zacht hout gebruikt wordt, dat niet gewast behoeft te worden, ten minste als 't goed gekuipt is? Lek vaatwerk wordt door deze bewerking toch niet goed vertrouwbaar. Door 't krimpen en zwellen van 't hout, als.'t aan droogte en vochtigheid is bloot gesteld, zal vroeger of later het was springen, en een harde schok bij 't behandelen van zoo'n zwaar vat honing zal het was doen barsten, vooral als het weer wat koud is, de honing zal er dan door beginnen te lekken. Een vat van de goede houtsoort behoeft niet gewast te worden, die kosten kan men zoo uitsparen. En tot slot merk ik op, dat ik goed gesoldeerd metalen vaatwerk boven alles verkies om honing in te bewaren of te verzenden.