STATISTIEK.


Zooals reeds vroeger in 't "Maandschrift" gemeld werd (Juni-nummer Bladz. 95) trachtte het Bestuur der Provinciale Afdeeling Noord- en Zuid-Holland gegevens te verkrijgen voor de statistiek der bijenteelt in die Afdeeling.

In den loop van October werden aan de leden briefkaarten gezonden met verzoek daarop in te willen vullen òf ze bijenvolken hadden en, indien dit 't geval was, op te willen geven hoeveel volken in korven met vasten bouw, in Gravenhorster boogkorven en in kasten zij hadden. 151 briefkaarten worden verzonden. In den loop van November waren er 125 antwoorden ingekomen, 26 werden niet teruggezonden. 't Is vreemd, dat nog een 16 pct. der leden niet de kleine moeite heeft kunnen nemen om zoo'n briefkaart in te vullen en op de Post te bezorgen. Men kan zich moeilijk voorstellen, dat daar principieel bezwaren tegen bestaan, wel is 't een bewijs, dat men al zeer weinig gevoel heeft voor 't vereenigingsleven.

125 antwoorden waren er dan ingekomen. 39 leden hielden geen bijen, 84 wel, 2 hadden 't maar niet beantwoord, zullen dus wel geen bijen gehad hebben. Bij de nu volgende opgaven zijn A bijenvolken in gewone strookorven, B in boogkorven, C in kasten. Van de 84 leden hadden:
55 der Prov. Afd. Noord- en Z.-Holland, 603 bijenv. (A: 158, B: 182, C: 263)
9 der Onder-Afd. Haarlemmerrneer, 286 bijenv. (A: 16, B: 108, C: 162)
11 der Onder-Afd. West-Friesland, 145 bijenv. (A: 42, B: 44, C: 59)
9 der Onder-Afd. Voorne en Putten, 195 bijenv. (A: 93, B: 5, C: 97)
Totaal: 84 leden hadden 1229 bijenvolken (A: 309, B: 339, C: 581)
55 leden hadden van 1-10 bijenvolken, 23 leden 11-50 volken en 5 leden 51-100, 1 lid had meer dan 100.

Het Bestuur veronderstelt, dat van de 26 niet ingekomen briefkaarten, 16 ontvangen zijn door bijenhouders, die ongeveer 200 bijenvolken kunnen hebben. Hierbij is niet opgegeven hoeveel volken daarvan met lossen bouw zouden zijn, evenmin is een berekening gemaakt van de bijenvolken der niet-leden.
Wij willen daarop nader ingaan, maar stellen op den voorgrond, dat onze gegevens zeer zwak zijn. Wij houden 't voor mogelijk, dat 2/3 der bijenhouders geen lid van de Vereeniging zijn, dat zijn er dan ongeveer 160, die 't bedrijf wel met een beperkt aantal korven, laat ons aannemen met 400 bijenvolken uitoefenen. Wij verdeelen die 200 en 400 bijenvolken, 70 pct., 420, in gewone korven; 20 pct., 120, in boogkorven; 10 pct., 60, in kasten.

Volgens deze berekening hebben in de provincies Noord- en Zuid-Holland :
84 bijenhouders met 1229 bijenvolken (A: 309, B: 339, C: 581)
16 bijenhouders met 200 bijenvolken (A: 140, B: 40, C: 160)
160 bijenhouders met 400 bijenvolken (A: 280, B: 80, C: 40)
Totaal: 260 bijenhouders met 1829 bijenvolken (A: 729, B: 459, C: 641)
dat zijn 729 opzetters met vasten bouw, 1100 opzetters met lossen bouw.

In het "Verslag over den Landbouw in Nederland over 1900" bladz. 478, vinden wij, dat er in dat jaar in Noord-Holland l323, in Zuid-Holland 602, te zamen 1925 bijenkorven waren, wat niet van belang van ons cijfer in 1903 afwijkt, maar ongelukkig niet op vooruitgang zou wijzen. Wij meenen echter, dat deze overeenstemming maar toevallig is, want op bladz. 479 vinden wij, dat in 1900 het aantal kasten of korven met lossen bouw in Noord-Holland 160 bedroeg, van Zuid-Holland is geen opgave, maar daar was het 't vorig jaar 7. Rekenen we 't nu te zamen op een 200, dan is dat een onverklaarbaar verschil met ons cijfer 1100!
Zeer waarschijnlijk is onze schatting van het aantal niet-leden en hunne bijenvolken te weinig, en zijn in werkelijkheid, die cijfers hooger.
Deze Afdeeling heeft een eerste schrede gedaan, 't is zeer te wenschen, dat ze daarmede voort zal blijven gaan, om 't verkregen resultaat te verbeteren, ook om andere vragen, die de bijenteelt er nog zoo vele oplevert, beantwoord te krijgen.
Dat haar voorbeeld veel navolging moge vinden!