DE HONIGWEIDE.


In de "Ungariscbe Biene"(Nov. l.l.) wordt meegedeeld dat in de Italiaansche "Apicoltore" een reeks antwoorden voorkomt van bijenhouders op het hier volgend tweetal vragen, nam.:
1. Op welken afstand kunnen de bijen van twee naburige bijenstanden op een bepaalde oppervlakte voor elkaar hinderlijk worden, als zij dezelfde honigweide bevliegen?
2. Kan 28 Kilometer2 (later bracht men 't op 20 Kilometer2) als een voldoende oppervlakte voor de honigweide van een bijenstand van 60 volken of voor eenige kleinere bijenstanden beschouwd worden? Is dat de uiterste grens?

Op de eerste vraag waren de antwoorden vrij wel overeenstemmend, dat het op die oppervlakte alleen aankwam op 't aantal volken, hoe ver ze van elkaar stonden was van geen belang; op de tweede waren ze onbestemd, ontwijkend. Het antwoord van RAUSCHENFELS (den Redacteur), dat ook veel van "ik weet 't niet" had, wordt door hem wat aangevuld met de opmerking, dat er in zijn buurt, nauwelijks een kilometer ver, een 60 tot 70 volken stonden en als deze vet waren, dan waren zijn 150 volken 't ook. De vraag hoeveel bijen men wel houden kan, moet toch opgelost kunnen worden, als men de honingweiden naar hun gesteldheid in drie of vier klassen verdeeld en op een grootere oppervlakte, ongeveer 20 Kilometer2, steeds meer volken plaatst tot men zelfs in de beste jaren bemerkt, dat het hoogste getal volken pr. Kilometer2 bereikt is. Italiƫ heeft een begin gemaakt, het is voor andere streken evenzeer van belang om te weten tot hoever we gaan kunnen. De "onuitputtelijkheid der natuur", waarvan we dikwijls lezen, zal men ook hier wel als een te mooie schildering moeten beschouwen.

De Redactie van dat blad voegt hieraan toe: "Nu, 't komt ons zoo voor, dat bij het beoordeelen der honigweide, wat hare waarde voor de dracht betreft, met a. w. hoeveel volken er op een oppervlakte van 1 Kilometer2 geplaatst kunnen worden, om nog voldoend gevulde korven te kunnen krijgen, de statistiek geen juisten maatstaf op zal leveren. Dat zou gaan, als de honingweide niet van 't weer afhing en als 't land niet verschillend bebouwd werd. Overigens is deze vraag bij ons, waar van de honingweide zonder uitzondering door bijen tienmaal meer gehaald zou kunnen worden, van geen beteekenis!

Op onze beurt voegen wij hieraan toe, na opgemerkt te hebben, dat 20 Kilometer2 ons zoo groot en vreemd voorkomt: Wanneer de gegevens juist gesteld, de waarnemingen talrijk en over een reeks van jaren gedaan worden, dan moet de statistiek juiste cijfers opleveren. De redactie van "Die Ungarische Biene" zegt, dat er door bijen tienmaal meer gehaald zou kunnen worden. Dit bewijst, dat zij eenige, zelfs vrij nauwkeurige becijfering ook zonder statistiek voor mogelijk houdt, want anders had ze van wat, van veel of van oneindig meer gesproken!
Streken worden honingarm of honingrijk genoemd, dat wordt toch ook niet zonder grond gezegd! Wij houden 't voor de bijenteelt inderdaad van veel belang, dat in deze richting gegevens worden verzameld. Wat weten we eigenlijk van de honingweide? De ondervinding heeft daaromtrent zeker wel wat geleerd. Houdt hier of daar een honigbron op te vloeien, dan trekken de bijenhouders al sedert honderden jaren naar een andere streek, waar de bijen weer halen kunnen. Maar 't is een feit, dat de verhouding tusschen het aantal bijen en de bloemen, die honigsap kunnen geven, nog een vraag is. Die verhouding moet bestaan en een blindelings opvijzelen van bijenteelt, bijv. een praten over millioenen bijenkorven geeft glad verkeerde voorstellingen, en de kans, dat we staan voor mooie kasten met keurige raampjes, maar zonder bijen, ze vlogen uit om te halen, maar er was niets te vinden.
Cijfers zijn ook hier noodig.