De Nederlandsche bij.


't Gaat met de bijen als met de kippen. Men fokt allerlei buitenlandsche hoenderrassen, verwaarloost de inheemsche, maar voert ten slotte 't inlandsche ras onder 'n vreemden naam in.
Wie hoorde er in onze dagen ooit van 'n oorspronkelijk Nederlandsch bijenras. Onze boekenschrijvers spreken er niet van, maar noemen botweg de inlandsche bij Duitsche bij.
En toch er bestaat 'n inlandsch ras, 't heeft althans bestaan. - En 't onderscheidde zich gunstig van de toen bekende bijenrassen, ook van de echte Duitsche, die, woud- of heidebij, altijd bruin-zwart wordt genoemd.

In den vorigen jaargang van 't "Maandschrift" had 'k reeds 't genoegen te wijzen op 't bizonder gunstig oordeel, dat in de groote "Encyclopédie française" (1751-1772) over "les petites Hollandaises ou Flamandes", over de kleine Hollandsche of Vlaamsche bijen, werd uitgesproken. Zij waren kleiner dan de andere bijen, goudgeel, zachtmoedig en bij uitstek ijverig. Kortom zij waren de beste toen bekende bijen.
't Is niet mogelijk, dat de Fransche encyclopedie 't oog gehad heeft op de Italiaansche bijen. In Frankrijk waren die nog niet bekend. Eerst in 1843 voerde Von BALDENSTEIN ze in Zwitserland in en 't duurde nog tien jaar, voor ze op den bijenstal van DZIERZON in Karlsmarkt stonden, vanwaar zij door geheel Europa en Amerika bekend raakten.

De redactie van dit orgaan heeft gehoopt, dat dit oorspronkelijke, Nederlandsche ras op de tentoonstelling te 's Hertogenbosch zou verschijnen.
Die hoop is niet verwezenlijkt. En ik begon er reeds half en half aan te twijfelen, of die Fransche schrijver zich niet vergist zou hebben of verkeerd was ingelicht. Want al zegt DADANT ook in de 6de uitg. van LANGSTROTH "On the Honeybee" (1902), dat volgens sommige Fransche schrijvers, de bijen uit Holland klein zijn en bovengenoemden naam dragen (blz. 282), de mogelijkheid blijft bestaan, dat die auteurs den encyclopedist eenvoudig nageschreven hebben.

Maar daar komt mij 'n oud oorspronkelijk Nederlandsch bijenboekje onder handen : "Van de Biën" door THEODORUS CLUTIUS (Leiden 1597*). Ondanks de 38 auteurs, waaruit 't getrokken heet te zijn, is de schrijver zeer zelfstandig en spaart hij zijn kritiek niet over sommige toen en zelfs nu nog gangbare meeningen.
't Boekje heeft vooral daarom waarde, omdat de schrijver zelf bijen hield. Ten tijde dat 't uitgegeven werd in den Universiteits-Kruydhof te Leiden en vroeger, in 1593 te Delft.
Volgens den schrijver behoort 'n bij te zijn : kleyn, en donker gout geelachtig van verwen : niet ruyg noch zwartachtig, het achterste van 't lijf niet zeer lang (blz. 12).
En van de koningin heet 't op blz. 208 : De rouw en zwart hairachtige zijn niet goed.

Er is dus overeenstemming tusschen den Franschen en den oorspronkelijken Nederlandschen schrijver.
Mij dunkt bij goed zoeken in Nederland of Vlaanderen moet ergens op 'n afgelegen bijenstal nog wel de oorspronkelijke gele Nederlandsche bij te vinden zijn.
Wie doet z'n best om haar op te sporen?
En deelt den uitslag van z'n onderzoek in 't "Maandschrift" mee ?

'k Heb 'n vaag vermoeden, dat de gele inlandsche bij ergens huist in België en ingevoerd is in Drenthe. Althans 'k herinner mij gelezen te hebben, maar niet in 't "Maandschrift", dat de prov. afd. Drenthe van de V.B.B.N. voor eenigen tijd bijen uit België ingevoerd heeft, die zich door grootte, kleur en hoedanigheden van 't Drentsche landras onderscheidden.

Misschien wil Drenthe's secretaris ons daaromtrent wel iets naders meededen.

F.C. VAN BRUSSEL, Santpoort, sept. ‘03.

*) 'n Uitgave zonder jaartal verscheen te Antwerpen.