Een Amerikaansch boek over bijenteelt.


In het artikel "Mededeelingen" vindt men de mededeeling, dat voor de Bibliotheek een 2-tal werkjes over bijenteelt uit Amerika zijn ontvangen. 't Tweede neemt daarvan de belangrijkste plaats in, en 't komt ons voor, dat 't wel zeer de aandacht verdient van die bijentelers, welke er inderdaad naar streven om nieuwe methoden toe te passen, wat, men denke hier wel om, volstrekt niet insluit dat men geen rekening zou houden met hetgeen een ondervinding van honderde jaren ons geleerd kan hebben.
De Amerikanen hebben dit laatste zeer zeker gedaan, én bij de bijenteelt, én bij zoovele bedrijven deden zij daarmede hun voordeel, maar zij hebben er niet over gedacht om den weg, dien wij hen voor zijn gegaan, nog eens een keer af te sukkelen. Ze hebben grootvaders steek, we vertrouwen met eerbied, ergens opgeborgen, maar er niet mee gepeuterd om daarvan nog een hoofddeksel naar de laatste mode te maken, dat maakten ze nieuw en net van pas!

Wat 't doel van 't boekje, 't telt 118 bladzijden, is, leert ons de voorrede, waarin gezegd wordt:
„Wij wenschen de behandeling van een bijenstal duidelijk te maken voor hen, die daar minder van op de hoogte zijn en een leiddraad te geven aan hen, die er een prettige en voordeelige bezigheid in zien, om 't zoo in te richten, dat er uitbreiding aan gegeven kan worden met eenige zekerheid, dat arbeid en kapitaal behoorlijk beloond zullen worden.
Met dit doel voor oogen heeft de schrijver 't goed geoordeeld om de natuurlijke geschiedenis der bij maar kort te behandelen, en ook om niet lang over vraagpunten uit te wijden, of over verschillende manieren, waarop men tot een of ander aangewezen doel kan komen, of over methoden, welke alleen in een beperkt deel van 't land toegepast kunnen worden, maar wel om een gevestigde methode, die in ruimen kring aangewend kan worden en voordeel op kan leveren, uit te leggen. Wat hier meegedeeld wordt, heeft de schrijver door veelzijdige ondervinding als doeltreffend leeren kennen, toch zijn met 't oog op tal van bizonderheden vele boeken geraadpleegd — van buitenlanders en van Amerikanen.

Dit uit de voorrede. Wij hebben geen anderen indruk dan dat de heer BENTON er in slaagde dat voornemen uit te voeren. 't Is een oorspronkelijk werk van een der zake der bijenteelt kundig man, bevoegd om ook 't weten van anderen te beoordeelen en daarmede voordeel te doen, die dit eenvoudig en duidelijk weergeeft.

't Bevat een 11-tal zeer mooie platen en nog 76 goede afbeeldingen tusschen den tekst, veelal oorspronkelijk, voor een deel overgenomen uit 't uitstekende werk van CHESHIRE allen met zorg gekozen. Van honiggevende planten komen er heel wat afbeeldingen in voor, de schrijver kon door andere uitgaven van 't Landbouwdepartement daarover beschikken. Dit onderdeel van 't werk is uitvoerig behandeld en niet in die mate voor ons van belang, omdat 't in de eerste plaats op Amerikaansche toestanden betrekking heeft.

't 8-tal bladzijden dat verschillende soorten en rassen van de honigbij behandelt, waarvan zeer duidelijke afbeeldingen gegeven worden, bevat tal van bizonderheden omtrent Apis indica Fab., Apis florea Fab., Apis dorsata Fab. en onze honigbij. De Carnioolsche bij wordt met veel ingenomenheid besproken.
De schrijver zegt van de Duitsche, gewone zwarte, of bruine bijen, dat ze van den Atlantischen tot aan den Grooten Oceaan overal in de Vereenigde Staten verwilderd en tam worden aangetroffen. 't Is niet bekend wanneer ze uit Europa werden ingevoerd, maar 't blijkt wel, dat hier geen bijen waren dan eenigen tijd na de vestiging der volkplantingen; niet voor tegen 't einde van de 18de eeuw vond men ze aan de Missisippi, en 't is nu een halve eeuw geleden, dat ze naar de kuststreek langs den Grooten Oceaan werden overgebracht.
Wij stippen even aan dat de schrijver wat vertelt van de kleur dezer bijen, nam. de werksters zijn dof, roestkleurig, vooral 't borststuk, maar er zijn bijenrassen, die donkerder zijn. Deze kleurbeschrijving is ook nogal oppervlakkig, maar ze geeft toch meer dan die van verreweg de meeste latere schrijvers, welke er zoo wat niemandal van vertellen.

Op zoo velerlei in dit boek zou de aandacht gevestigd kunnen worden, maar die er belang in stelt, komt veel verder als hij 't zelf ter hand neemt, toch willen wij nog iets van de woningen zeggen.
De strookorf wordt wel nergens genoemd, waarschijnlijk echter wordt die in de Vereenigde Staten nog gebruikt, anders zou 't merkwaardig zijn, dat op den omslag van den laatsten jaargang van „Gleanings in Bee culture" een allereenvoudigst bijenkorfje staat afgebeeld.

De schrijver spreekt van houten kasten met vasten bouw (box hives) en van kasten met lossen bouw. In 't algemeen is zijne meening deze:
„De voordeeligste en beste wijze om kasten en gereedschappen te maken of zich die aan te schaffen, is, als men daarbij oplet, dat ze eenvoudig en nauwkeurig gemaakt zijn.
Een eenvoudige kast met ramen en verder met zoo weinig mogelijk losse deelen zal in handen van een bekwaam bijenteler meer opleveren dan het omslagtigste bijenpaleis in 't bezit van iemand, die niet op de hoogte is van bijen en niet weet wat ze noodig hebben; inderdaad, die 't meest er van weten, verkiezen de eerste. De groote vraag, die bij het aanbrengen van een of ander wijziging of toevoeging aan een kast moet gesteld worden, is, of dat vergoedt wat ze aan eenvoudigheid er bij inschiet. Er moet met aandacht naar gestreefd worden om de eenvoudige inrichting te behouden, maar daarbij dan in 't oog gehouden of 't meer doeltreffend gemaakt kan worden, en dat niet nalaten, omdat 't wat meer zou kosten. De bijenhouder heeft maar weinig gereedschap noodig.

Verder lezen wij:
„Wat nu de vorm en inrichting van kast betreft die 't meeste oplevert, dan is 't zeker, dat een verstandig bijenteler, die veel ondervinding heeft opgedaan, met elke kast zal slagen, zelfs met een heel gebrekkige. Zeker zal een kast, waarbij rekening is gehouden met den aard der bijen, maar ook met het klimaat der omgeving, die bovendien gelegenheid geeft om den gewonnen honig snel te oogsten, van groot belang zijn voor de opbrengst van den bijenstal. Is dit 't geval, dan maakt 't niet veel uit of een kast een of een paar guldens meer kost, als dit 't mogelijk maakt om de bijen gemakkelijk en eenvoudig te behandelen, en dat ze 's winters en 's zomers goed bezorgd zijn.

Kasten met lossen bouw, waarmede met beleid en vaardigheid wordt gewerkt, geven de meeste kans van slagen. Slecht gemaakte kasten, waarmede men slordig omspringt, wat maar al te dikwijls 't geval is, zoodat de raten onregelmatig en tusschen de ramen gebouwd worden, zijn geen haar beter dan een kast met vasten bouw, zelfs zal een goede kast met lossen bouw, als men niet op den onderlingen afstand der ramen let, als er raten gebouwd worden, al spoedig niet meer voordeelen opleveren dan elke andere kast van dezelfde afmetingen, die hetzelfde honigruim boven het broedruim heeft.
Het raam en de kast, die hier gebruikt worden, zijn de uitvinding van den Eerw. L.L. LANGSTROTH, en deze zijn met geringe wijzigingen in Engeland en zijn koloniën overal in gebruik gekomen. Op het Vaste land der Oude wereld worden ze ook meer en meer gekend en gewaardeerd".

We laten hier ook nog volgen wat in 't algemeen van de honigweide gezegd wordt:
„Bijen halen hun voedsel uit zoo velerlei bronnen, dat er maar weinig streken in ons land zijn, waar men geen kleinen bijenstal zou kunnen hebben die nog wat honig op zou leveren. Zelfs in 't centrum van onze groote steden hebben bijen op daken van pakhuizen en woningen geplaatst, een goeden oogst gehaald uit de tuinen in de stad en in de omgeving (Zie Dec.-nummer 1903, Red.) Ook is 't in streken, waar de bodem te schraal, te steenachtig is om met eenig voordeel bebouwd te kunnen worden, dikwijls 't geval, dat er een overvloed is van honiggevende planten; braakland is inderdaad dikwijls voordeeliger voor 't inzamelen van honig dan bouwland, vooral als daar aardappelen op geteeld worden, want waardeloos onkruid in veld en moeras scheidt dikwijls veel honig af, en tot de beste in dit opzicht behooren eenige woudboomen, wier bloesems, ver van den beganen grond en gering van grootte, aan onze aandacht ontsnappen.

Opvallende bloemen, door de vaardigheid van den tuinman tot dubbele gekweekt, zooals rozen, dahlia's, chrysanthemum's, enz. lokken onze honigbijen nagenoeg niet. Bovendien is het aantal van die sierplanten, zelfs als ze overvloedig honigsap afscheiden, te luttel, zoodat ze van weinig waarde zijn.

De aanvanger, die zich op de hoogte wil stellen van de honigbronnen zijner omgeving, moet zich daardoor niet op een dwaalspoor laten brengen. Hij moet de bloemen van die streek vergelijken met vertrouwbare lijsten van honiggevende planten, en zoo mogelijk een vakman raadplegen, die de omgeving kent. En al die inlichtingen moeten eerst na zorgvuldig onderzoek aangenomen worden, want iedereen kan met gegevens omtrent mogelijke honigopbrengst nog bedrogen uitkomen en planten, welke gedurende een seizoen overvloedig honigen, doen dat niet altijd in den loop van 't volgende, of die in een deel van 't land ruim honigsap afscheiden, geven niets in een ander deel.
Bodem en klimaat, de wisselingen, welke de jaargetijden opleveren, alle andere omstandigheden, die op den groei der plant invloed hebben — voorwaarden, welke de bekwaamste landbouwkundige met buitengewone moeite kan begrijpen en die in vele opzichten nog niet verklaard kunnen worden — hebben invloed op de hoeveelheid en de hoedanigheid van 't honigsap dat door de een of andere plant afgescheiden wordt.

't Gevaar voor overbevolking is meestal denkbeeldig, toch is 't natuurlijk, dat, als men een grooten bijenstal gaat oprichten, men op de natuurlijke hulpbronnen der omgeving moet letten en altijd een plaats moet uitzoeken, waar twee of meer van de beste honiggevende planten in groot aantal groeien."

Wat hier boven uit 't boek werd medegedeeld, zal wel voor ieder begrijpelijk zijn, een goede eigenschap die 't geheel kenmerkt. Al kunnen wij er heel wat uit leeren, 't is nergens een geleerd boek.
Op de vele en mooie afbeeldingen wezen wij reeds, maar wat dat betreft was de samensteller in zeer gunstige omstandigheden, Amerikaansche uitgaven worden zeer mooi geïllustreerd en deze werd bovendien door de regeering bekostigd. Wij noemden er enkele van op. Zien we fotographiën van bijenstanden in Maryland, Texas, Californië, dan maakt dat indruk op ons, menigeen zal vragen: Zouden we nu hier zoo iets ook kunnen hebben? In Amerika zijn de toestanden zoo uiteenloopend, menigmaal geheel verschillend van hier, maar in 't groote Amerika verzamelen de bijen het honigsap, zweten ze was uit, bouwen ze raten precies als hier, er zijn daar stellig streken, die groote overeenkomst met ons land hebben en kunnen we 't mogelijk niet alles zooals daar hebben, die bijenteelt, welke een groote vlucht genomen heeft, verdient zeer stellig onze volle aandacht.