Dzierzon's dubbele kast

Vervolg November, Jaargang 1903.

In het November-nummer van den vorigen jaargang komt een artikel voor met het opschrift: „Dzierzon's dubbele kast", dat aldus eindigde: „Nou ik moet zeggen, 't ziet er een aardig tijdschrift („de Bie" was genoemd) uit en toen ik daar zag staan : „De beste kas voor de honigopbrengst" ging ik dat lezen."
Daarin wordt ook van de Dzierzon kast gesproken, maar de woning, die beschreven wordt, is een heel andere dan in mijn boek ! (“Practisch Handboek voor den Bijenteler", enz. bewerkt door G.C. SPENGLER). Daar zou ik nou graag 't mijne van willen weten?

We hebben 't Augustus-nummer van „De Bie", waarin 't voorkomt ter hand genomen en zagen toen ook, dat daarin eigenlijk een heel andere kast dan die van Dzierzon beschreven wordt, al is 't een dubbele kast. In 't bovengenoemde handboek komt een goede beschrijving voor, ook in 't „Handboek over Bijenteelt", enz. van J.L.J. OPMEER, men heeft al licht gelegenheid om die eens op te slaan.

In de deuren, die niet aan de voorzijde zijn, zijn geen vlieggaten, wel is 't vlieggat in den voorwand, onderaan, in 't midden. De achterwand hebben twee kasten gemeen, in dien tusschenwand is in dezelfde lijn als de beide vlieggaten ook een gat, dat zoo noodig geopend of gesloten kan worden, daarom noemt men 't een dubbele kast. Elke zijwand heeft een deur, aan beide kanten kan men dus de raten uit de kast nemen. De raten hangen evenwijdig aan de zijwanden, in de richting van 't vlieggat, 't is een kast met kouden bouw. De bovenwand is vast, die dubbele kasten kunnen dan op elkaar geplaatst worden. DZIERZON gebruikte in 't begin geen ramen, maar houten strookjes, waaraan raten werden vastgehecht.
't Is eigenlijk overbodig, dat alles hier te herhalen, uitvoeriger komt de beschrijving van deze kast in de genoemde handboeken voor.

Deze kast en de behandeling er van hebben in verschillende Duitsche bladen tot heel wat geschrijf aanleiding gegeven, vooral omdat DZIERZON, die anders om 't vele, dat hij voor de bijenteelt gedaan heeft en om zijn hoogen leeftijd, wel een potje breken kan en mag, te eenzijdig de methoden van anderen veroordeelt.
Op het 47ste Duitsch, Oostenrijksch-Hongaarsche congres van 31 Aug./2 Sept. 1902 in Temesvar werd Dzierzon's kast met warmte aanbevolen, DZIERZON zelf wees nog op de voordeelen er van in „Der Praktischer Imker", welk artikel door „De Bie'' werd overgenomen en gevolgd door de boven besproken onjuiste beschrijving.
In April van 1903 trok de 93-jarige DR. DZIERZON nog uit zijn Silezië naar Weenen om de zoo goed geslaagde tentoonstellling en het congres bij te wonen. Hij sprak daar en had tot onderwerp gekozen: „De belangrijkste momenten uit mijn veeljarig imkerleven", waaruit hier in hoofdzaak zal worden overgenomen, 't geen hij van zijn kasten vertelde.

Hij was al, toen hij 't gymnasium nog bezocht, begonnen met de magazijnkasten van CHRIST, die vierkant zijn en waarvan men er 3, 4, zelfs 6 op elkaar plaatst, maar hij maakte ze niet zoo laag, de magazijnkast, waarin 't broedruim was, werd eens zoo groot genomen. Ze werden met een plank gesloten, dat was een fout, 't was te koud.
In plaats van een plank werd een bedekking van stroo genomen, toen kwamen ze uitstekend den winter door, maar 't ging toch te lastig om de stokken van boven na te kijken, 't Was al moeielijk om de raten van de kasten los te maken en 't leverde nog meer bezwaren op om ze er boven uit te halen. Zoolang als ze nog niet uitgebouwd is, gaat dat gemakkelijk genoeg, maar is dat wel 't geval, zitten er bijen op en beproeft men om uit 't midden zoo'n raat er uit te nemen, dan kunnen de bijen zoo in woede raken, dat men er af moet blijven.
Ik heb zelf gezien, zeide DZIERZON, hoe eens een kast werd open gemaakt en bij het uitnemen der raten vele bijen gekneusd werden omdat de raten niet altijd recht, maar dikwijls gegolfd gebouwd zijn. Toen kwamen de bijen verwoed voor den dag, geen rook hielp, ja, ze waren zoo kwaadaardig, dat ze zelfs de musschen en duiven op 't dak aanvielen, alles in de omgeving moest vluchten. Een kind zou doodgestoken zijn, als een moedige man 't niet gered had.

Velen vinden 't een voordeel om boven of ter zijde bij de bijen te kunnen komen, zooals bij de Alberti-kast. Maar ik wil liever den heelen bouw, de eene raat na de andere, uit een kast nemen, dan eene enkele raat er midden uit te halen, want dat maakt de bijen bizonder kwaad, ze zitten er dan tusschen, als 't waschgoed tusschen de rollen van de mangel. Ik liet dat dan ook spoedig varen en maakte de deuren in den zijwand. In plaats dat de raten er van boven in gehangen worden, worden ze in een sleuf of op latten er in geschoven, dat gaat heel gemakkelijk.

Toch neemt men uit vele kasten de raten nog altijd midden uit, o. a. uit die van ALBERTI. Ook GERSTUNG heeft iets dergelijks. Hij heeft mijn dubbele kast gewijzigd, hij dacht dat hij ze verbeterde, maar integendeel, ze werd slechter. Terwijl ik ze aan de tegenovergestelde zijwanden kan openen, heeft hij een kast, die boven geopend wordt, wat juist, als men ze behandeld, de bijen kwaadaardig maakt.
Ik raad daarom allen bijenhouders aan, 't niet zoo in te richten, 't levert vele nadeelen op. In een kast, waar de raten van ter zijde ingeschoven worden, heeft elke raat haar bepaalde plaats, daar schiet geen ruimte over. Maar dan kan 't gebeuren, als men een leege raat er uitneemt en een bezette er tusschen wil schuiven, dat deze veel dikker is, ze wordt dan aan beide zijden beschadigd.

Tegen DZIERZON'S beschouwingen is men van verschillende zijden opgekomen. 't Was olie in 't vuur, dat wel wat smeulen kan, maar spoedig weer heftig opvlamt, als men met verschillende systemen van bijenwoningen aankomt. O. a. vinden wij in „Bienen-Vater" van December een artikel van den Eerw. heer A. STRÄULI uit Scherzingen, in Zwitserland (bladz. 136 en 137, 1903 Red.) Daar lezen wij: Wie de nieuwere, dat is de Amerikaansche, door den Eerw. LANGSTROTH gevolgde bijenteelt een beetje kent, moet zich wel vrolijk maken over de herhaalde waarschuwingen van Dr. DZIERZON tegen elke kast, die aan de bovenzijde geopend wordt. Zeker prijzen wij 't dat DZIERZON indertijd bedacht heeft om raten aan houten staafjes vast te hechten en dat hij de parthenogenesis bij de bijen ontdekte.
Maar toch moeten wij vragen: Als nu Dr. DZIERZON die gelukkige invallen eens met had gehad, zou dan geen van de honderden en duizenden latere bijentelers zoo verstandig zijn geweest om die dingen te bedenken? En, daarvan afgezien, de uitvinding van LANGSTROTH geeft, niettegenstaande alle waarschuwingen van Dr. DZIERZON, oneindig meer kans van slagen en voor verdere ontwikkeling dan die van Dr. DZIERZON. En deze ontwikkeling neemt in Amerika een sneller verloop, vooral omdat de Amerikanen er niet zoo op uit zijn om deze of gene persoonlijkheid in de lucht te steken, zooals dat in sommige kringen van Europesche bijentelers voorkomt.

Wat Dr. DZIERZON aan 't Amerikaansche systeem verwijt, heeft feitelijk geen grond. Ik houd me dan ook niet op met dat te bestrijden. Wij hebben van de Amerikanen belangrijker zaken te leeren, want 't is niet alleen mijne overtuiging, maar ook die van vele anderen, dat de Europesche bijenteelt niet beter kan doen, dan zoo spoedig en zoo volkomen mogelijk het Amerikaansch systeem te volgen.

Voordeelen daarvan zijn de groote, breede raten en de losse opzetkast, verder dat men bij elke raat kan komen, het gebruik van den koninginnerooster en de gelegenheid om honig in secties te oogsten, dat in Europa nog maar in zijn opkomst is en dat alleen met de zeer lage raten voor 't broed in de Langstroth, Danzenbacher of Heddonkast eenigszins van belang kan worden. De Amerikaansche kast is ook de eenige goede om mee te reizen.

De heer STRÄULI treedt in zijn artikel, dat tot opschrift heeft „De moderne bijenteelt", verder in beschouwingen hoe de Amerikaansche kasten ingericht moeten worden, als men er niet mee reizen gaat en ze op een bijenstand in een paviljoen geplaatst worden, hij beschrijft een door hem vervaardigde kast.

Wij wilden alleen de aandacht vestigen op zijn oordeel over DZIERZON'S kast, ook op dat over kasten, die van boven behandeld worden. In ons land heeft dit laatste wel ingang gevonden, de nieuwere modellen van kasten, die onze handelaren aanbieden en wij op onze tentoonstellingen zagen, worden voor verreweg 't meerendeel aan de bovenzijde geopend. Wij wijzen op 't feit, dat, terwijl vooral in Duitsche vakbladen nu weer lange bladzijden daarover gevuld worden, onze bijenteelt den weg schijnt gevonden te hebben, wij deden voordeel met 't geen 't buitenland ons in dit opzicht bood. Dien weg moeten wij op.

Vele andere redenen kunnen er nog zijn waarom onze bijentelers aan hun strookorf hechten, waarschijnlijk is 't wel, dat zij, zij verstaan hun vak goed, het nog wel met hun bedrijf konden stellen, toen dit in andere landen niet meer 't geval was. Zeker hebben ze lang geaarzeld, ze aarzelen nog, om er verandering in te brengen, maar, als ze dat doen, dan laat ze nu toch de rijpe vruchten plukken van den boom der ondervinding, die elders is opgegroeid. Waarom zou er hier eerst nog een boompje geplant moeten worden en zouden we moeten wachten tot de vruchten daarvan rijp werden?