De Danzenbakerkast

In de Nederlandsche vaklitteratuur wordt deze bijenwoning slechts éénmaal vermeld en wel in Skarytka-Spengler's Handboek voor den Bijenteler. De schrijver zegt op blz. 72: "Onder de talrijke Amerikaansche kasten, komt mij de Danzenbakerkast, zooals die door A.J. ROOT Co. vervaardigd wordt, als de meest practische voor". Volgt de beschrijving van 'n huif, die van de Danzenbakerkast evenveel weg heeft als 'n spijker van 'n draadnagel. Of de A.J. Root Co. dan soms ‘n Danzenbakerkast op haar eigen houtje maakt? Neen DANZENBAKER dekte z'n bijenwoning door vier patenten en deed ’t recht van vervaardiging aan genoemde firma over.

De volgende beschrijving geven wij als volkomen juist. De maten zijn tot op 'n halven m.M. nauwkeurig.
Als bijna alle Amerikaansche kasten bestaat de Danzenbakerkast uit 'n lossen bodem, losse broed- en honigkamers en 'n los dak.

Beginnen wij met de broedkamer. Deze is 'n kist zonder bodem en deksel, vervaardigd uit 7/8" hout, lang 465, breed 369 en diep 200 m.M., alles binnenwerks. Aan den binnenkant is tegen de breedte zijden, gelijk met of hoogstens 3 m.M. boven den onderrand 'n plankje gespijkerd, lang 359, breed 93 en dik 14 m.M. In deze kist hangen 10 ramen en één verkleinplank.

De ramen zijn, 't hout mede gemeten, 429 m.M. breed en 189 m.M. hoog.

De zijlatten zijn over haar geheele lengte 34½ m.M. breed en staan dus onmiddelijk, zonder eenige tusschenruimte, tegen elkaar aan. Afstandskrammetjes, stiften of blikjes zijn derhalve onnoodig. Bovendien zijn de zijlatten 9½ m.M. dik.
De bovenlat is 21 m.M. breed, 12½ m.M. dik. Aan de onderzijde is zij voorzien van twee groeven, elk 6 m.M. diep, één juist in 't midden 3½ m.M. breed, en één op 1 m.M. afstands van de eerste, 1½ m.M breed. De groef in ‘t midden dient tot 't opnemen van de kunstraat, die door middel van ’n wigvormig latje, in de tweede groef gedrukt, wordt opgesloten.
De onderlat is 18 m.M. breed en 6 m.M. dik. Er bestaat echter een neiging om haar dezelfde afmetingen te geven als de bovenlat.

Zooals men ziet draagt de bovenlat geen jukken, om ’t raam op te hangen. Toch 's 't Danzenbakerraam 'n hangend raam, maar de ophangpunten zijn van de bovenlat naar ’t midden der zijlatten verplaatst. De zijlatten zijn daar ter plaatse doorboord. Door de gaten, welke aldus ontstaan, worden van binnen naar buiten ijzeren pinnen gedreven met vlakken, breeden kop en zonder punt, 20 m.M. lang, draaddikte No. 7. Door middel van deze pinnen hangt 't raam op de plankjes, die tegen de breedtezijde van de kast gespijkerd zijn.
Door de ophangpunten van 't raam van de bovenzijde naar 't midden te verplaatsen, werd 'n omkeerbaar raam verkregen.
Door de geringe hoogte van 't raam, brengen de bijen, ook bij 't gebruik van reepjes voorbouw de raat tot dicht bij de onderlat. Door 't raam om te keeren, worden de bijen gedwongen haar aan de onderlat te bevestigen. Draadspanning is dientengevolge onnoodig.

De verkleinplank is even groot als 't raam. Zij bestaat uit twee plankjes 4½ m.M. dik, opgesloten in twee gegroefde stijltjes van 12½ bij 20 m.M. Deze plank hangt op dezelfde wijze als de ramen.
Ramen en verkleinplank vormen samen ’n aangesloten geheel van 10 X 34½ = 12½ = 357½ m.M. lengte en maken de kast aan voor- en achterzijde feitelijk dubbelwandig.
Ramen, met over de geheele lengte naast elkaar staande zijlatten, moeten, opdat zij door de bijen niet onwrikbaar met propolis worden vastgezet, als 't ware zonder naad op elkaar volgen. Om dit te bereiken, bevestigt DANZENBAKER in een der zijwanden twee veeren, oorspronkelijk uit draad, thans uit bandstaal vervaardigd, die de zijlatten, wanneer de ramen volkomen haaksch zijn, één vlak doen vormen. 't Zelfde wordt bij de Heddonkast verkregen door houten schroeven, bij de Boltonkast door oogschroeven, terwijl Taylor wiggen aanwendt.

Om te verhinderen, dat de bijen 't uiterste raam aan den tegenovergestelden zijwand bevestigen, zijn daarin tegenover elk der zijlatten 2 of 3 rechthoekige krammetjes geslagen. De veeren drukken de 10 ramen en de verkleinplank, zoo stevig tegen elkaar, dat velen er de voorkeur aan geven, slechts 9 ramen te gebruiken. Zoolang er niet meer dan 8 ramen gebezigd worden, zijn zij, door de eigenaardige wijze van ophangen, doorbladerbaar.

Aan de bovenzijde is tusschen voor- en achterwand eenerzijds en de zijlatten der ramen anderzijds, 'n ruimte van 17 à 18 m.M. breed, voldoende om de ramen gemakkelijk te behandelen.
In den winter kan deze ruimte opgevuld worden met 'n plankje, gelijk aan dat, waarop de ramen rusten. In den zomer wordt zij afgesloten door 'n lat, even lang als genoemd plankje, oorspronkelijk vierkant (17 bij 17 m.M.), maar later aan eene zijde 2 à 3 m.M. scheluw geschaafd. Hierdoor krijgt de lat den vorm van 'n zeer stompe wig, waardoor zij gemakkelijk op haar plaats gebracht en even gemakkelijk verwijderd kan worden.

Voor 't winnen van slingerhonig gebruikt Danzenbaker twee, drie of meer van deze bakken op elkaar.

Ter verkrijging van sectiehoning gebruikt hij ’n dergelijke kist, die echter slechts 145 m.M. hoog is. 't Plankje, waarop de sectiedragers rusten, is geheel gelijk aan dat in de broedkamer en is op dezelfde wijze aangebracht. Van de veeren en krammen geldt 't zelfde.
De sectiedragers, acht in getal, zijn ramen zonder bovenlat, even breed als de broedramen, maar slechts 135 m.M. hoog (buitenwerks). De zijlatten zijn even dik en breed als die der broedramen. De onderlat is even breed, maar slechts 9½ m.M. dik. Met vier secties is elke sectiedrager volkomen gevuld.
Bijenwegen ontbreken dus in de secties.

DANZENBAKER gebruikt hekvormige sectiescheiders. Zij bestaan uit vier latjes, ruim 1 m.M. dik, 24 m.M. breed en 5 m.M. van elkaar verwijderd, opgesloten (met lijm) in de smalle zijde van twee spijltjes 126 m.M. lang, 15 m.M. breed en 8½ m.M. dik, aan elke zijde versterkt met drie latjes, paarsgewijze op gelijken afstand van elkaar en van de spijltjes, haaks over bovengenoemde vier latten gelijmd (112 bij 8 bij 4 m.M.)
‘t Aantal sectiescheiders bedraagt negen, zoodat elke sectiedrager tusschen twee sectiescheiders komt.
Sectiedragers en sectiescheiders hangen op dezelfde wijze als de broedramen op pinnen, op dezelfde hoogte als daar aangebracht.

Bij elke Danzenbaker kast behoort ’n Danzenbakermat, bestaande uit met paraffine gedrenkt papier. Boven op de secties gelegd, verhindert deze mat dat de secties aan de bovenzijde door de bijen bevuild worden.

Ofschoon DANZENBAKER voor z'n kast patent nam voor ’n eigen dak en 'n eigen bodem, zie 'k terwille van de ruimte van de bespreking daarvan af. Zij vormen geen integreerend bestanddeel van de huif. Zij kunnen worden vervangen. Velen vervangen ze door bodems en daken, passende op de 10-raams Amerikaansche standaard-(Langstroth)-kast, waarvan breedte en lengte op weinige m.M.'s na, volkomen aan de Danzenbakerkast gelijk zijn.

Alleen verdient vermelding, dat Danzenbaker in den zomer de voorkeur geeft aan vlieggaten over de geheele breedte van de kast en ongeveer 20 m.M. hoog.
Voor overwintering op den zomerstand raadt DANZENBAKER voor 'n klimaat als 't onze 'n winterkast aan van “3/8” hout, met 'n tusschenruimte van minstens 5 c.M., geheel sluitende om de zomerkast.

F.C. VAN BRUSSEL, Santpoort, Jan. ‘04