Hoe lang blijven bijenraten bruikbaar?

In de „Ungarische Biene" van Dec. vinden wij een artikel met dit opschrift van den Eerw. predikant JOSEF URAY uit Esomaköz (Hongarije), dat begint met, „deze vraag is niet nieuw. . . . . maar 't is nog niet gelukt om ze tot een beslissende, niet te weerspreken oplossing te brengen".

De schrijver was voor vele jaren begonnen met lossen bouw en vatte ook 't plan op om eens deugdelijk te onderzoeken hoe lang de raten gebruikt konden worden. Een ouder model van kast, dat hem in 1882 toevallig in handen kwam, werd voor die proefneming gebruikt. 't Was een staande kast met drie rijen ramen boven elkaar, vrijwel ingericht als de tegenwoordige kast van de Hongaarsche Vereeniging, alleen waren de ramen heel wat grooter. In deze kast zou dan een zwerm komen en de raten, die gebouwd werden, zouden onveranderd gebruikt en niet omgeruild worden, ze werd met stroo bekleed, een dak er op gemaakt en in 't voorjaar tusschen de frambozenstruiken geplaatst. Den 8sten Juni 1883 werd er een sterke zwerm in overgebracht.

Het volk bouwde dat jaar, 't was een goed bijenjaar, alle ramen vol en de cellen werden met honig gevuld. In den herfst nam ik den geheelen bouw uit 't broedruim en toen daarin voldoenden wintervoorraad bleek te zijn, werden die op de oude plaats gesteld, die van 't honigruim werden er uit gehouden.
Van dien tijd af werden alleen de ramen van het honigruim uit den stok genomen, die van het broedruim bleven steeds op dezelfde plaats, er gingen er geen af, er kwamen er geen bij. In 20 jaar werden de ramen uit het broedruim, behalve in het vermelde geval, nog drie maal er uit genomen om ze na te kijken, ze werden in dezelfde volgorde er weer ingebracht, geen enkel raam werd verwisseld. Gedurende de andere jaren werd er niets aan de ramen gedaan, het venster van 't broedruim werd met papier bedekt en 't honigruim werd 's winters met hooi gevuld.

De raten in 't broedruim van dit volk zijn dus 20 jaar oud. De raten van 't honigruim, die er voor 't uitslingeren uitgenomen werden, zijn wel verwisseld, maar daaronder is er tegenwoordig niet een meer, welke niet op zijn minst 10 jaar in gebruik is. Deze stok was in die twintig jaar, zoowel wat de sterkte van 't volk, als de honigopbrengst betreft, een der beste volken van mijn stand, ja nog meer: bij de dracht der acacia's was bij dit volk 't honigruim altijd 't eerst gevuld en ik kon tweemaal uitslingeren: namelijk eerst in den aanvang van de dracht en dan, als ik met de andere volken klaar was. Ook bij andere drachten spande dit volk de kroon. Er vlogen maar vier zwermen af, 't laatst in 1902, dat kwam, omdat ik al 't mogelijke deed om 't zwermen te voorkomen, 't volk was nooit moerloos, 't was talrijk en hoort nog tot mijn sterkste volken.
De bijen zijn ook niet kleiner, ze zijn even groot, en mooi, en opgewekt, als die van andere volken, die 't broed in nieuw gebouwde raten hebben, er is geen verschil tusschen op te merken.

Duidelijk blijkt hieruit, dat men raten van 20 jaar onafgebroken gebruiken kan. De heer URAY zal de proef nog langer voortzetten en hoopt er later nog op terug te kunnen komen.
Zijn meening is, dat 't in 't algemeen geen nadeel doet, als donkere raten gebruikt worden, integendeel heeft hij opgemerkt, dat ze én voor broed, én voor honig verkozen worden boven zeer blanke.

Hij schrijft: Ik heb broedraten weggenomen en versch gebouwde, en oude raten in de plaats gegeven, steeds heb ik dan gezien, dat de koningin in oude raten gelegd heeft, 't is daarbij ook voorgekomen, dat gedurende eenige dagen in den verschen bouw geen eieren gelegd werden, terwijl de oude raten daarna vol eieren en broed waren.
Ook heb ik me dikwijls kunnen overtuigen, dat in 't broedruim de bijen de oude raten veel vroeger met honig vulden dan de mooie, blanke, doorzichtige en nam hieromtrent proeven. Die nieuwe raten zijn natuurlijk werkbijencellen, want ieder ervaren bijenhouder weet toch, dat de bijen als men ze darrencellen in 't honigruim geeft, onverschillig of die versch of oud zijn, niet dan onwillig, alleen bij een zeer goede dracht en als er geen werkbijencellen bij zijn, en dan nog maar in den herfst vol halen.

Om de proef te nemen heb ik dikwijls in 't honigruim afwisselend nieuwe, blanke en oude, bruine raten opgehangen, en dan bleek altijd dat de oude raten vroeger gevuld werden. Ik plaatste de raten ook nog anders: ik gaf of heel vooraan, of achter, naast elkaar donkere of lichte raten en ook dan was er altijd in de oude raten vroeger honig dan in de nieuwe. Was 't een rijke dracht, dan raakten beide vol, maar viel er weinig honig te halen dan bleven de versche raten nog leeg, als de oude volgedragen waren, 't kwam zelfs voor, 't was in dit herfstseizoen, dat de donkere raten gevuld werden, daarentegen de lichte maar voor een deel of in 't geheel geen honig bevatten.

Nog op een merkwaardig geval wil ik de aandacht vestigen. Voor vier jaar was 't, meen ik, dat mijn volken in 't voorjaar tengevolge der schrale dracht van de fruitboomenbloesems bijna niets haalden, de voorraad raakte op, er kwam hongersnood en ik liep gevaar mijn beste stokken te zullen verliezen, als ik geen voer gaf. Ik had geen honig en kon daar ook zoo spoedig niet aankomen, in den dringenden nood moest ik met suiker voederen en de dracht van de acacia's zou eerst over eenige dagen beginnen! Gelukkig werd ik geholpen met honig in mooie, blanke raten. De raten, waarin minder honig was, sneed ik in twee, de andere in vier stukken en deed deze in de ramen der hongerende volken. Dat was bizonder welkom, om de blanke stukken raat werd een rand van donkere cellen gebouwd. Die donkere met blanke stukjes gelapte raten bleven de volgende jaren onveranderd in gebruik; ik heb nog 15 van die bonte raten.

Daarbij heb ik nu opgemerkt, dat de bijen eerst de donkere cellen met honig vol halen en eerst als dat deel van de raten gevuld is, komen de lichte cellen aan de beurt. En in dit slechte jaar bleef 't lichte deel van de raat leeg, in 't donkere was honig.
Al deze feiten leveren toch wel voldoende bewijs, dat de bijen een sterke voorliefde voor donker was hebben, en ouden bouw boven nieuwe raten verkiezen.

Bijen kunnen dus zonder nadeel de raten zeer lang gebruiken. Geheel uitgebouwde raten zijn een kostbaar materiaal voor den bijenhouder, de bijen, die niet behoeven te bouwen, kunnen meer honig halen, dan wanneer men ze met kunstraten helpt of ze enkel leege ramen geeft, want voor den bouw moet er heel wat honig in was omgezet worden en 't kost ook tijd.
Tien jaar kan men ze in 't broedruim gebruiken en later in 't honigruim, zoo lang ze gaaf blijven, daar komen ook geen huidjes van poppen in de cellen.
Dit sluit niet in, dat men geen raten moet vernieuwen; die onregelmatig gebouwd zijn, moet men door andere vervangen, maar zeker is 't zonde om goede raten weg te nemen, omdat ze oud zijn.

De schrijver deelt nog een en ander mede van de zorgzame wijze, waarop hij met zijn volken omgaat, wat we hier onvermeld laten, omdat 't niet in dadelijk verband staat met 't onderwerp.
We hebben hier weer een van die vele vraagpunten in de bijenteelt, waarover onze vakmannen artikelen schreven en zullen schrijven, maar die niet dan uiterst langzaam tot een oplossing zullen komen. Onder de beoefenaren der bijenteelt zijn er zoo velen, die hun vak heel goed verstaan en best kunnen waarnemen, die veel weten, maar aan wie de wetenschap ontbreekt om met hunne waarnemingen en hun kennis steekhoudende gevolgtrekkingen te kunnen maken. Die niet of gebrekkig beredeneerde gevolgtrekkingen leveren heel wat stof tot geharrewar en geschrijf op, maar brengen ons niet veel verder.

Intusschen de heer URAY deed een goed werk met 't door hem opgemerkte mee te deelen, laten wij dit voorbeeld volgen, dergelijke mededeelingen zijn welkome bijdragen voor 't „Maandschrift", zij kunnen ons den weg wijzen.