VRAGENBUS.


Antwoord op vraag 18 (1903). De benaming «gekke koningin" is zonder twijfel een gewestelijke naam, doch een die vrij goed de bedoeling uitdrukt. Zij levert broed, wel eenigzins overeenkomende met dat hetwelk men in moederlooze stokken soms aantreft en dat afkomstig is van eierleggende werkbijen. Het fijne broed is zeer onregelmatig, nu eens langer dan korter; het is geen darrenbroed en ook geen fijn broed. Toch is de koningin aanwezig en oogenschijnlijk een goede koningin. Haar lichaam is in de volmaakste orde; er ontbreekt niets aan, niets onderscheidt haar van een gewone koningin. Toch is haar aanwezigheid noodlottig: het volk gaat zijn ondergang tegemoet, het broed, niet zooals anders, wordt uitgescheurd en somtijds de honig niet verzegeld. Wat is de oorzaak van dat alles, wat ontbreekt er aan de welvaart van het volk? Ziedaar de gestelde vraag (No. 15), waarop antwoord gewenscht wordt.
G.


Antwoord op vraag 3. Bijen, die door salpeterdamp, aether, of chloroform bedwelmd zijn geweest, zijn niet waardeloos. Of zij evenveel waard zijn gebleven als vroeger, durf 'k niet beweren. Dat kan slechts door 'n proef uitgemaakt worden en 't is de vraag of één proef voldoende is. Neem twee bijenvolken, die volkomen in dezelfde omstandigheden verkeeren, even sterk zijn, per dag evenveel in gewicht toenemen en wier koninginnen, wat 't broed betreft, gelijken tred met elkaar houden. Bedwelm 't eene, en geef 't 'n nieuwe woning. Stort 't andere volk, zonder 't te bedwelmen eveneens in 'n nieuwe woning, volkomen gelijk aan die van 't bedwelmde volk, en aan 't eind van 't jaar zult ge met de balans 'n voorloopige gevolgtrekking omtrent 't al of niet nadeelige van bedwelming kunnen trekken. Men is echter eerst in staat iets stelligs te zeggen, wanneer men de proef eenige malen met andere volken herhaald heeft.
Dergelijke proeven kosten geld en zijn uiterst tijdroovend. Zij zijn alleen te nemen op 'n proefstation — wat wij niet bezitten — of door personen, die er belang bij hebben. 'k Meen dus dat 'n in alle opzichten bevredigend antwoord op deze vraag wel uit zal blijven. Vergeet bovendien niet, dat bedwelmingsmiddelen op verschillende individuen verschillend reageeren. Sommige menschen zijn door chloroform niet tot narkose te brengen, andere zouden er van sterven. 'k Zie niet in, dat 't bij de bijen anders zou zijn.
F.C. v. Brussel, S.


Antwoord op vraag 4. Op de derde blz. van den omslag van aflevering 11, jaargang 1899 van 't Maandschrift" komt de volgende correspondentie voor:
»H. de J. te S. Tot ons leedwezen kunnen we niet aan uw verzoek voldoen. Uit geen enkele provincie ontvingen wij opgave van honig- en wasprijzen. Kan U voor uw provincie geen voorbeeld geven? Gaarne worden zulke opgaven opgenomen."
Dit schreef de vroegere Redactie. Honing- en wasprijzen zijn steeds uitgebleven. H. de J. te S. heeft 't voorbeeld niet gegeven en niemand schijnt zich door de boven aangehaalde correspondentie aangespoord gevoeld te hebben om Redactie en vrager ter wille te zijn. Tot op den huidigen dag ontbreken honing- en wasprijzen in 't «Maandschrift". De vroegere Redactie kon, de tegenwoordige kan ze moeielijk uit haar duim zuigen. 't Blijft bovendien de vraag of in Nederland marktprijzen voor honing en was te geven zijn. Immers 'n eigenlijke honing- en wasmarkt bestaat in Nederland niet. Wat te Eerbeek Barneveld, Deventer en straks misschien te Apeldoorn aan de markt komt is in vergelijking met wat in geheel Nederland voortgebracht wordt, te onbeduidend om daarnaar de prijzen te bepalen. Wie weten wil wat in bovengenoemde plaatsen heet besteed te worden, vindt dat opgegeven in dag-, land- en tuinbouwbladen. Werden deze prijzen overgenomen in 't »Maandschrift« dan waren ze steeds oudbakken. Betrouwbaar zijn deze prijzen echter niet, gelijk trouwens zeer weinig marktprijzen en daarom is 't m i. goed, dat de Redactie ze tot heden niet opgenomen heeft.
Wanneer de bijenteelt in Nederland zulk een vlucht neemt, dat er groothandel in honing en was ontstaat, komen er van zelf marktprijzen, waarop men werkelijk vertrouwen kan. Voor dien tijd verkoope ieder z'n honing en was voor wat hij er voor maken kan.
F.C. van Brussel.


De Redactie, die in het vorige nummer over geen ruimte meer te beschikken had om vraag 4 dadelijk te beantwoorden, geeft gaarne aan 't bovenstaande antwoord een plaats, met den inhoud daarvan kan zij zich zeer goed vereenigen. Dit wil ze er nog aan toevoegen:
Mocht 't haar niettegenstaande de hier boven duidelijk aangegeven bezwaren gelukken om in verschillende streken van 't land correspondenten te hebben, die de prijzen in 't begin der maand berichten, dan zouden die in de tweede helft der maand waarschijnlijk niet veel waarde meer hebben, bovendien zouden die prijzen door velen, die weinig te handelen hebben, min of meer als officieel beschouwd worden, ze zouden den coulanten handel bemoeielijken, en op de Redactie een verantwoordelijkheid laden, waarvan geen sprake kan zijn. Redactie


Vraag 6. Bijna alle ijmkers hebben dezen winter veel hinder en last van zoogenoemde luchtloop of roer bij hunne volken, zelfs zij die er anders niets van merkten. Is hiervan misschien de natte nazomer van verleden jaar de oorzaak? En zoo ja, waardoor? Door de vochtige woning, door den opgespaarden voorraad of door andere oorzaken? Wat kan er tegen dezen buikloop worden aangewend?
G.