DE LOOP OF ROER.


Loop, buikloop, roer, gelligheid, schijt, dysentery, diarrhee, ziedaar vele namen voor ééne bijenziekte. Misschien worden echter ook vele ongesteldheden, onder éénen naam, die dan naar de streek afwisselt, samengevat.

De diagnose is gemakkelijk te stellen. Wanneer de bijen in 't voorjaar 't vlieggat van haar woning bezoedelen met haar uitwerpselen, zoodat dit gele vlekken of zelfs donkerbruine korsten vertoont, zegt men dat zij aan loop lijden. Bij 't openen der huif bemerkt men dat ook de bovenlatten der ramen met bruine korsten bedekt zijn, dat in de hoeken der woning 'n meer of minder groot aantal der dieren is omgekomen, en dat de overlevenden in vele gevallen 'n gezwollen achterlijf vertoonen.
Zijn de bovenlatten der ramen dun en smal, of heeft men de bijen niet in staat gesteld zich daarover heen te bewegen dan kunnen ook de raten en de daarop zich bevindende dieren in ernstige mate bevuild zijn. Soms blijken geheele volken uitgestorven te zijn, steeds zijn zij meer of minder verzwakt.

Omtrent 't wezen van den loop is men in de twintigste eeuw nog niet veel verder gekomen dan in de zestiende. DZIERZON, de grondlegger der moderne apicultuur, deelt in dit opzicht nog volkomen de meening van NICOL. JACOB, den eersten Duitscher die over bijenteelt schreef. (Nicol. Jacob., Grundlicher Unterricht von der Biene und ihrer Nahrung. Görlitz. 1568.)
En 't gezag van DZIERZON is zoo groot, dat tot op den huldigen dag zijn theorie van den loop in boek en tijdschrift, soms woordelijk, herhaald wordt.

Met de volgende aanhaling uit Dzierzon's Rationellen Bienenzucht (blz. 281) meenen wij de hoofdtaak van z'n theorie weer te geven.
DZIERZON dan schrijft als volgt: „De roer is zonder twijfel 'n geesel der bijenteelt in streken met lange en strenge winters. Hij bestaat in 't onvermogen der bijen haar faeces langer dan 'n zekeren tijd of in 'n bepaalde hoeveelheid terug te kunnen houden. 'n Eigenlijke ziekte is hij echter niet, daar 't euvel voorbij is, zoodra de dieren 'n reinigingsuitvlucht hebben kunnen houden. De oorzaken van den roer zijn lange en strenge winters; ongezonde of te laat ingebrachte of gereikte en daardoor meest ongedekseld gebleven honing; lage temperatuur in woning en bouw; veelvuldige verontrusting, overvloed van of gebrek aan water, wijl de bijen dan dikwijs in onrust geraken. vervroegde broedaanzet en bovendien elke omstandigheid, die de bijen tot grootere voedselopname dwingt. Daardoor toch hoopen de dieren steeds meer drekstoffen in haar lichaam op, en dit kan op zijn beurt verhinderen, dat de bijen, wanneer de tijd daarvoor overigens gunstig is, aan 'n reinigingsuitvlucht kunnen deelnemen".

Volgens deze opvatting is de loop dus geen ziekte en helpen derhalve geen geneesmiddelen. 't Sterkst vinden wij dit uitgedrukt bij F.W. VOGEL (Die Honigbiene und die Vermehrung der Bienenvölker). Volgens hem is de roer voorbij; zoodra alle bijen van 'n stok, die aan loop lijdt, 'n uitvlucht hebben kunnen doen.
Toch zegt DZIERZON, dat ten slotte de loop in 'n ziekte kan ontaarden. In dat geval is hij zelfs soms besmettelijk. In vele gevallen immers, waarin wij den roerzieken stok met gezonde bijen trachten te versterken, loopen ook de laatsten de ongesteldheid op.

Ongetwijfeld schuilt er veel waars in DZIERZONS theorie, 't geen echter niet weg neemt, dat zij soms strijdig is én met de praktijk én met de wetenschap.
Na 'n algemeene uitvlucht in Februari, waarbij de bijen zich, voor zoover wij kunnen oordeelen, voldoende gereinigd hebben, blijkt eenige weken daarna soms loop te bestaan. Dit nu is naar de voorstelling van DZIERZON, bezien in 't licht der wetenschap, 'n onmogelijkheid.

Prof. FISCHER uit Vaduz (Lichtenstein) woog omstreeks 1870 herhaaldelijk bijen voor en na de reinigingsuitvlucht en kwam daarbij tot 't resultaat, dat 't gemiddelde gewicht van 'n bij in den eersten toestand 122.86 m.G., in den tweeden daarentegen slechts 107 m.G. bedroeg. De gemiddelde hoeveelheid excrementen, welke 't dier in z'n endeldarm herbergde, bedroeg derhalve 15.86 m.G.
WEYGANDT bepaalde 't gewicht van 'n bij, die zich ontlast had op 109 m.G., terwijl zij voor dien tijd, hoewel zij nog goed vloog, 165 m.G. zwaar was. In dit geval konden de ingewanden dus zelfs 'n hoeveelheid van 56 m.G. drekstoffen bevatten.

Nemen wij aan, dat de bij evenals de mensch, 1/13 van 't opgenomen voedsel, als onbruikbaar uitscheidt, dan kan zij volgens FISCHER 13 X 15,86 m.G. = ruim 200 m.G. voedsel gebruiken, zonder eenigen last van de gevormde faeces te krijgen. 'n Bijenvolk van 2 1/2 K.G. = 30.000 bijen, kan dus zonder bezwaar 6 K.G. voedsel tot zich nemen. En de practijk leert, dat ’n dergelijk volk in November 600—800 Gr, in December 700—900 Gr., in Januari 800—1000 Gr., in Februari 1100—1800 Gr. of gedurende den winterrust 3,2—4 K.G. honig gebruikt met 'n uiterst geringe hoeveelheid stuifmeel. Eerst in Maart stijgt bij broedaanzet 't honigverbruik tot 1800—2000 Gr.

Hebben de bijen dus begin November nog 'n uitvlucht kunnen doen, wat meestal 't geval zal zijn, dan kunnen zij zonder hinder opgesloten blijven tot begin April. 'n Dergelijke langdurige gevangenschap is in landen, met 'n ongunstiger winterklimaat dan 't onze, dan ook regel, zonder dat de bijen altijd van den loop te lijden hebben. Ja, wij gelooven, dat de bijen 't nog langer kunnen uithouden, wijl de honing wegens z'n groote verteerbaarheid, tot vorming van 'n geringere hoeveelheid drekstoffen aanleiding moet geven dan ons voedsel.

DZIERZON'S overvullingtheorie laat ons dus in den steek, als eenige weken na 'n reinigingsuitvlucht loop uitbreekt. Zij helpt ons ook niet op weg, wanneer ondanks eenige mooie vliegdagen, de roer nog geenszins afneemt, maar in ernstiger mate om zich heen grijpt, gelijk meermalen 't geval bleek.

Verschijnselen van den loop mogen in den zomer zeldzaam zijn, zij komen niettemin voor. Worden bijenvolken van trek-ijmkers gedurende de reis in dat jaargetijde door 'n hevige langdurige en koude bui overvallen en dringt de regen in de woningen door, dan kan daardoor binnen korten tijd roer ontstaan.
't Is dan ook mogelijk de loop kunstmatig te voorschijn te roepen. Wie z'n bijen in 't voorjaar op den kouden aardbodem uitstort of ze met ijskoud regenwater overgiet, loopt groot gevaar dat hij ze den volgenden dag met gezwollen achterlijf op door vloeibare uitwerpselen bezoedelde raten aantreft.

Proeven zijn in deze richting genomen door DR. DÖNHOFF. Hij nam twee partijen bijen. Beide liet hij zich met honing volzuigen. De eene partij bewaarde hij bij 18° R, de andere bij 8—10o R. De eerste was na 24 uur volkomen monter, de tweede roerziek. De proef werd tienmaal, met volkomen 't zelfde resultaat, herhaald.
DR. DÖNHOFF komt dan ook tot de overtuiging, dat de onmidlijke inwerking van lage temperatuur niet 'n indirect, maar 'n direct loopverwekkend moment is. 't Proces behoeft geen maanden of weken te duren; eenige uren slechts kunnen voldoende zijn.
In tegenstelling met DZIERZON's theorie zou de roer dus wel een ziekte moeten heeten.

In 1874 sprak ROTHSCHÜTZ dan ook reeds de meening uit, dat deze ziekte berustte op 'n verzwakking der darmfunctie, terwijl SCHÖNFELD in 1890 door middel van ontleedmes en mikroskoop aantoonde, dat de loop z'n oorzaak vond in 'n katarrhale aandoening van de darmslijmheid, welke 'n verminderde werkzaamheid van de daarbij behoorende spierlaag teweegbracht, en ten slotte aanleiding gaf tot verslapping of tot 'n abnormale samentrekking van de kringspier, die de anus afsluit. In 't eerste geval ontstond doorloop, in tweede geval verstopping.

Wanneer 'n oude theorie de feiten niet meer dekt, wordt 'n nieuwe opgesteld, is 't dikwijls noodig haar op te stellen. De nieuwe roertheorie is dan ook niet uitgebleven. Haar vaders zijn WEYGANDT en FREUDENSTEIN, haar moeder is WILMA RUMLER, den lezers van 'n vroegeren jaargang van 't Maandschrift, naar ik meen, bekend. Hun theorie kan samengevat worden in dezen zin: „De loop is 'n ziekte, die door sterke afkoeling óf van 't geheele volk, óf van de individuen, die er toe behooren, ontstaat".

Zij verklaart derhalve 't ontstaan van den roer na 'n reinigingsuitvlucht, gedurende den zomer en den herfst; zij verklaart ons hoe 't komt, dat 'n stok alle uiterlijke kenmerken van loop vertoont, terwijl de bijen, die er toe behooren, kerngezond zijn, hoewel de hoeken der woning met lijken zijn opgevuld; zij verklaart ook hoe juist 'n reinigingsuitvlucht bij lage temperatuur of ongunstig weer de aanleidende oorzaak van 't uitbreken der ziekte kan zijn.

Als genees- en voorbehoedmiddel raden de aanhangers der nieuwe theorie warmte aan en alles wat 'n betrekkelijk hooge temperatuur in en om den bijentros kan onderhouden. 'n Warme, tocht- en vochtvrije woning, eene, die niet alleen den uitwendigen neerslag binnenhoudt, maar die ook voldoende absorbeerend materiaal bevat om inwendigen neerslag te voorkomen; 'n krachtig volk, bij voldoende luchtverversching, opgesloten in 'n zoo beperkt mogelijke ruimte, beneden 'n ruimen honingvoorraad, die van boven van alle zijden toegangelijk is; kortom 'n inwinteringswijze, waardoor bij de geringst mogelijke verplaatsing van den bijentros 'n zoo standvastig mogelijke temperatuur wordt onderhouden, zal krachtig medewerken om de gevallen van loop binnen enge grenzen te houden.

De nieuwe theorie dekt echter ook weer niet alle feiten. 't Is buiten kijf dat ook de hoedanigheid en de aard van 't voedsel faktoren zijn, waarmee ten opzichte van den loop rekening moet worden gehouden.

COWAN zegt, gelijk wij in ons opstel: „Riet- of beetwortelsuiker" meedeelden, dat bietsuiker in Engeland loop verwekt, ofschoon hij toegeeft dat zij in Zwitserland zonder nadeelige gevolgen wordt gebruikt.
DADANT vermeldt 'n geval, dat hij in den winter van 1880— 1881 niet minder dan 90 kolonies van één eigenaar totaal aan roer zag uitsterven, omdat als wintervoorraad niets gelaten was dan appelsap, dat zij in 't najaar hadden binnengebracht. Iets dergelijks deelt ROOT mee van bijen, die ingewinterd waren op aangebrande suikerstroop. Toch blijken cider en caramel in den zomer niet nadeelig voor de bijen.

Onverzegelde honing wordt algemeen afgekeurd. Niet alleen omdat hij zooveel water kan absorbeeren, dat de cellen tenslotte overvuld raken en hij de kast uitloopt (DADANT) en daardoor dus de temperatuur van de woning verlaagt, maar ook omdat hij ten slotte verzuurt en dan loopverwekkend blijkt. 't Zelfde geldt ook van onverzegelde suikerstroop.
Alle mannen van de praktijk zijn van oordeel dat honingdauw van welken oorsprong dan ook, als wintervoedsel, wegens zijn loopverwekkende eigenschappen moet worden afgekeurd en den bijen dient ontnomen te worden.

Gekristallisseerde voorjaars- of zomerhoning veroorzaakt niet als zoodanig roer, maar doordat de bijen, zoekend naar water, zich van den tros losmaken en in de minder warme gedeelten van de woning, overeenkomstig de afkoelingstheorie, de ziekte oploopen.
Boekweithoning uitgezonderd, staan donkere honingsoorten, en in 't bijzonder heidehoning, niet hoog als wintervoedsel aangeschreven. Heidehoning bevat tal van fijne pollenkorrels, die in sommige gevallen prikkelend op 't darmstelsel schijnen te werken en aanleiding tot loop kunnen geven. Dikwijls ook blijft hij onverzegeld.

'n Sterk pollenverbruik, meestal gevolg van vervroegden broedaanzet, heeft bij weinig vliegdagen soms dezelfde nadeelige gevolgen. 't Onverteerbare gedeelte van 't stuifmeel schijnt darmontsteking te verwekken. Bovendien geraakt veel bijenbrood, vooral in vochtige woningen, gedurende den winter beschimmeld en bedorven.
't Wegnemen der pollentafels beschouwen wij echter als 't wegwerpen van 't kind met 't badwater. De physiologie leert, dat stikstofhoudend voedsel voor 't leven noodzakelijk is. 'n Begin van broedaanzet moge zonder stuifmeel mogelijk zijn, DZIERSON heeft overtuigend aangetoond dat 't in dit geval geschiedt ten koste van de levenskracht der bijen. Stokken met 'n voldoende hoeveelheid bijenbrood blijken in 't voorjaar, al leden zij soms iets van den loop, steeds 't krachtigst.
Resumeerende meenen wij de volgende gevolgtrekkingen te mogen maken:
1. Roer treedt op onder twee vormen:
a. met buikloop;
b. zonder buikloop.
2. Hij wordt veroorzaakt door:
a. afkoeling, 't zij van 't geheele volk, 't zij van afzonderlijke individuen.
In dit geval is de tijd geen ziekte wekkend moment en zijn in de excrementen geen gistingsbacteriën aan te toonen. (ROTHSCHÜTZ).
b. bedorven of ongeschikt voedsel.
In dit geval zijn de uitwerpselen waterig en kwalijk riekend.
Zij bevatten gistingsbacteriën (ROTHSCHÜTZ) en misschien andere mikroörganismen (CHESHIRE) en bovendien piszuur (R.) gevolg van de onvoldoende omzetting der eiwitstoffen.

Geneesmiddelen zijn niet bekend. Aangewend wordt soms warme honing, door FREUDENSTEIN, boven 't broednest gevoerd, door aanhangers van DZIERSON, geheel in strijd met z’n theorie over den wintertros gespoten; verder steranijs, muskaatnoot of kaneel, getrokken op rooden of Spaanschen wijn. Dat hierbij baat gevonden wordt, meenen wij te mogen betwijfelen. Geheimmiddelen zullen er wel in massa bestaan, maar evenals alle geheimmiddelen zullen zij wel van nul en geener waarde blijken.

Waaraan is nu dit jaar 't groot aantal roerzieke volken toe te schrijven?
Wij durven 't niet zeggen. Sterke volken kwamen bij ons in enkelwandige kasten, met niets dan 'n kopbedekking op heidehonig gezond door den winter. Zwakke, goed ingepakte eveneens. Waar de wurgengel echter om zich heen gegrepen had, bleek 't volk niet sterk geweest te zijn en de woning ingewaterd. Korven, in volkomen gelijke omstandigheden verkeerende, begin December in den kelder geplaatst en 8 Maart voor den dag gehaald, bleken gedeeltelijk roerziek, gedeeltelijk vrij van loop. De opgehoopte uitwerpselen waren in alle gevallen vrij wel reukeloos. Bij ons was de loop dus waarschijnlijk gevolg van afkoeling en zeker meestal aan onze eigen schuld toe te schrijven. Maar te raden is ons veel overgebleven.

Wij gelooven niet, dat 't laatste woord omtrent deze ziekte reeds gesproken is. Er zal nog veel waargenomen, nog veel onderzocht moeten worden!

F.C. van BRUSSEL, Santpoort, Maart '04.