ZWERMEN.


Het wekt bij mij altijd een gevoel van eerbiedige bewondering, wanneer ik lees of hoor van bijenwoningen of ijmkermethoden, die aan de bijen het zwermen geheel zouden beletten!
Immers, het blijft toch waar, dat men de natuur wel leiden, niet dwingen kan, en het zwermen behoort tot de natuur der bijen.

Zeker, 't valt niet te ontkennen, dat de mobiel ijmker 't meer in zijn macht heeft om doeltreffend in te grijpen, waar men bij vasten bouw machteloos staat; ook zijn eenige bijenrassen zwermlustiger dan andere, zoo bijv. de heidebijen zwermen gewoonlijk meer en vroeger dan die der kleistreken, doch geen zwermen, hetzij dan natuurlijke of kunstmatige, dat is wat kras.
Als de kalfjes bij den boer worden de zwermen bij den vasten-bouw ijmker vol vreugde begroet!
Nu gaat zijn stal zich uitbreiden, krijgt meer volken .... jammer maar, dat hij met die volkenmakerij dikwijls te ver gaat.

Als algemeene, gulden regel mag gelden, maak weinig zwermen, maar goede. In streken met een vroegen of zeer korten oogst zorge men voor flinke, sterke volken, niet geneigd om hunne krachten door ontijdig en ongewenscht zwermen te versnipperen.
Wat verder mag men gaan bij volken, bestemd voor boekweit en heide. Vroeg zwermen is altijd het verkieslijkst, immers:
„Zwermen in Mei:
Maken ijmkers blij!"


Vroeg afgezwermd, komt de moederstok behoorlijk en tijdig op sterkte, wat hem vooral zoo noodig is, terwijl de zwermen dan vóór den grooten oogst in aardigen welstand verkeerend, een flinken wasbouw gereed hebben. De zwermtijd: 'n drukke tijd voor den ijmker! Gelukkig, als 't weer eenmaal flink marcheert, want niets vervelender dan dagen — bij jonge ijmkers soms weken — lang uitzien naar den eersten zwerm, die maar niet komen wil ....
De voornaamste oorzaken van 't zwermen zijn wel: de natuurdrift of zucht tot voortplanting van 't geslacht en gebrek aan ruimte voor de sterk aangroeiende bevolking, in verband met te hoogen warmtegraad in de verengde woning.
In sommige gevallen en wel vooral bij „maagdezwermen", is 't laatste bijna altijd tegelijk aanleiding en oorzaak.

Wie aan de bijen, vooral bij warmte, tijdig en gul-geefs ruimte bezorgt, zal het zwermen zeer vertragen, soms geheel voorkomen kannen.

Een — hoewel verwijderd — teeken van zwermlust bij een bijenvolk, is het bouwen van darwerk, vooral is dit zeker, wanneer de bijen zulk werk met bijzonderen spoed doorbouwen, het naast gelegen „fijn werk" verwaarloozend.

Een meer onmiddellijk en zeker teeken is het aanleggen en opbouwen van koninginnecellen. Is een of meer dier cellen zoo pas gesloten en is er tevens rijp darbroed aanwezig, dan is de kolonie „zwermrijp", en de eerste of brandzwerm is dagelijks te wachten. Bij minder goed weder kan het toch nog ettelijke dagen duren. Een brandzwerm heeft iets van 't voorzichtig overleg en de bedaardheid aan bejaarde menschen eigen. Is 't misschien omdat de oude koningin hem vergezelt? Bij een flink volk blijft dikwijls reeds eenige dagen voor 't zwermen, als lusteloos, een groote tros bijna onbewegelijk om 't vlieggat hangen; ook in de woning zitten de bijen nu meer gepakt en vaster dan anders. Het uitvliegen om buit te maken neemt sterk af.
Op een gegeven oogenblik, rond den middag, daar trekt de buitentros langzaam binnen, de korf staat nu stil als uitgestorven ....
Plots begint de bijenmassa zich onrustig te bewegen, te gonzen en als razend te loopen en .... daar stoot zij zich het vlieggat uit, als dol-rollend in wilde vaart, spattend met groote kracht, als een waterstraal uit een fontein. In dichte dwarreling blijven zij een oogenblik gonzend voor den stal om zich spoedig met onstuimige gejaagdheid te hechten aan de plaats, waar de koningin zich zette.

Voor het afkomen der jonge zwermen „endelingen" (6—9 dagen na den brandzwerm) is het bekende „tuut, tuut", het avondgeroep der jonge koninginnen, een betrouwbaar teeken. Bij sommige volken wordt de zwermlust wel eens zwerm-woede en bezorgt den ijmker veel werk en last. Zoo zwermt dezelfde korf soms 3 of 4 dagen achter elkaar; ik ondervond zelf ooit, dat een volk tweemaal op één dag zwermde en een handje vol endeling gaf.
Het beste in dit geval is het heele volk afdrijven, alle koninginnecellen afnemen en een flinken endeling met goede koningin er bijvoegen, anders geeft het eindeloos gesukkel.

Men vindt heusch hier en daar nog oude ijmkers, die elken zwerm, „opdat hij spoedig zal aanvliegen", met luid klinkende ketelmuziek begroeten: een even belachelijk als overbodig gebruik.

Een zwerm, als zwerm, vliegt nooit weg, een brandzwerm allerminst. Iets anders is het afvliegen van een nieuwe woning, waarover later. Zwermfuiken vangen den zwerm op en verhinderen zoo het wegvliegen, den ijmker tevens de moeite van scheppen besparend.
Een paar zwermfuiken bij de hand is altijd makkelijk, vooral wanneer men het onder elkaar vliegen van verschillende zwermen vreest. Overigens, meen ik, laten de meeste groote ijmkers het gebruik dezer werktuigen, als te omslachtig, den amateurs over. De vaste bouwijmker kan gemakkelijk zelf zwermfuiken maken van gewone groote korven, door aan den kop dier korven een ronde of ovale opening te snijden, die in horizontale richting om 't vlieggat van den zwermstok past. Met een paar krammen of haken hecht men ze daar vast, terwijl de open onderzijde met een luchtig bijenkleed wordt afgesloten.

Van veel belang en gemakkelijk voor den ijmker is het, wanneer de zwerm een gunstige plaats kiest of „mooi aanvliegt", zooals men dat noemt.
Niemand haalt zijn zwermen graag uit dichte doornhagen of hooge boomen. Een zwermlustig volk doet zijn vliegbijen, als verkenners, reeds dagen te voren zoeken naar een geschikte zitplaats. Vandaar dat een ledig „vel" of korf met raten, met open vlieggat in den stal staande, een zwerm lokt of trekt, voor gewetenlooze ijmkers wel eens het middel om zich eens anders bijen toe te eigenen.

Het plaatsen van een oude, bodemlooze mand op een stok op eenigen afstand voor den stal trekt veel zwermen, mits men zorge, die manden minstens 14 dagen voor 't zwermen te plaatsen. Omgekeerd kan men door het aanbrengen van een in petroleum gedrenkten lap de bijen afschrikken en weg houden van minder gewenschte plaatsen. Persoonlijke ervaring leerde mij, dat dit middel ter afwering zonder uitzondering doel trof; ook het tijdig plaatsen der manden als lokmiddel.

Wil een brandzwerm niet direct aanvliegen, dan is de koningin óf wel in den korf achtergebleven, of hier of daar dicht bij den stal op den grond verloren geraakt, wijl zij niet kon vliegen om den zwerm te vergezellen. Soms vinden de bijen haar wel, dikwijls echter niet. Vindt de ijmker haar zeer spoedig dan komt alles nog wel terecht, veel tijd om te zoeken wordt hem echter niet gelaten.

Over de verdere behandeling der zwermen een volgenden keer.

W.A. OTTEN.