Ook aan te bevelen?

Op de laatste vergadering van den Frieschen IJmkersbond werd een voorstel behandeld en aangenomen om zich eenige werkjes over bijenteelt aan te schaffen en deze onder de drie afdeelingen te verspreiden. We juichen dit toe. De bijenteelt wordt in deze provincie nog op dezelfde wijze beoefend als voor jaren en in vergelijking tot hunne voorgangers zijn onze ijmkers uitstekend practisch op de hoogte.

Doch de tijden zijn veranderd, en als het tij verloopt dienen de bakens verzet. Vele honiggevende planten worden in veel mindere mate verbouwd. De boekweit in tal van streken verdwenen, beslaat elders slechts de helft of het derde deel der uitgestrektheden van weleer; het koolzaad is wegens de geringere voordeelen ingekrompen. Daarbij komt, dat onze markten worden overstroomd met overvloed van minwaardige, goedkoopere honigsoorten, dat onze afnemers worden overstelpt met allerlei surrogaten en dat het gebruik van den honig bij het ontbijt ontzaggelijk is afgenomen.

De voordeelen van de teelt zijn alzoo verbazend verminderd en als gevolg daarvan het aantal beoefenaars. De aloude gewoonten passen minder goed in het kader des tijds, ze moeten plaats maken voor andere. De vaste bouw dient vervangen door den lossen. Maar onze ijmkers zijn daarmede niet vertrouwd, zij gevoelen zich thuis in de aloude behandeling, kunnen daarin lezen en schrijven. Worden ze geplaatst in andere omstandigheden, dan zijn die hun vreemd, en de voordeelen zijn niet zoo als ze konden wezen, indien ze er zich mede onledig hielden.

Daarom houden ze niet van het nieuwe, daarom houdt men zoo krampachtig vast aan het oude. Dat moet veranderen en het middel daartoe is meerdere ontwikkeling. Onze ijmkers moeten vertrouwd worden met den lossen bouw, ze moeten deze even gemakkelijk leeren toepassen als den vasten, ze dienen zich op goedkoope wijze de materialen voor dien bouw te leeren aanschaffen. Practische cursussen, waarbij de theorie haar deel erlangt, behooren in het leven geroepen te worden. Deze zullen de kennis van het leven dezer nuttige diertjes vermeerderen, doch tevens de kunst eigen maken, om ze voor den mensch werkzaam te doen zijn. De voordeelen zullen grooter worden, de winsten tevens. En nevens deze cursussen geschikte lectuur. Onze ijmkers moeten meer lezen, denkend lezen. Dat verruimt hunnen blik, dat noopt tot nadenken, tot proefnemingen.
Het hoofdbestuur van den bond heeft zulks onzes inziens terecht ingezien. Het is te hopen dat de leden dit begrijpen en een vlijtig gebruik maken van de gelegenheid den gezichtskring door de aangeboden lectuur uit te breiden. De winteravonden zijn meestal ledig, ze geven ruimschoots den tijd zich hierdoor op de hoogte te stellen van de toepassing van andere middelen dan men gewend is.

Als het fraaie volhouden aan eenmaal ingeroeste gewoonten maar niet te sterk is. We hebben echter hoop, tenminste de ijmkers, die wij kennen, zijn niet ongenegen voor proefnemingen. Ze gevoelen dat er in hunne wijze van doen leemten zijn, die verbetering vragen. Velen zelfs hebben wel kennis gemaakt met boogkorf of bak, doch hun slotsom was altijd terugkeer tot den vasten bouw, tot den ouden bouw.
Vanwaar dit verschijnsel, zoo vragen we? 't Is toch een kiezen van het minder geschikte boven het betere. Van waar dit verschijnsel? Nog eens. Niet anders dan de afwezigheid van het vlugge en flinke omgaan met het nieuwe, niet anders dan het gemis aan en het niet handig hanteeren van de geschikte middelen en werktuigen. En de oorzaak hiervan is aan de eene zijde onbekendheid, aan de andere gebrek aan handigheid. Theoretische ontwikkeling door lezen en cursussen.
Lezen echter zonder zien, dat is de pracht van zekere omgeving te schilderen zonder die omgeving te hebben aanschouwd.

Ook hier komt de bond te hulp. Ze heeft modelstallen opgericht. Prachtig, doch al weder niet zonder gebreken. Ze zijn dikwijls te afgelegen, ze zijn te schraal en geven te weinig. Toch zouden we ze niet gaarne missen, integendeel, we zouden hun aantal gaarne zien verdubbeld. Ze geven evenwel te weinig en om in dat tekort te voorzien zouden we wenschen in iedere provincie een soort museum, verzameling van gereedschappen en bijen woningen, eene verzameling, waar van alles te vinden was, wat er op dit gebied bestaat.

Daar zou de onderzoekende ijmker kunnen aanschouwen, wat hij gelezen had, daar zou hij de maat van eene door hem geschikt geoordeelde woning kunnen nemen, om ze zelf in zijne ledige uren te fabriceeren, daar zou hij bekend worden met de middelen om zijn bedrijf uit te oefenen, zijne waar te bereiden en te zuiveren en van de hand te doen.
Zeker, er zijn handelaars in alles, doch deze wonen verre, hunne artikelen zijn te hoog in prijs, en onze ijmkers zijn mannen van de daad, van onderzoek. Dat hebben ze geleerd van de volken waarmede ze omgaan. Gemakzucht kennen ze niet, van ledige uren zijn ze de grootste vijanden, kapitaal is hun veelal evenmin gegeven. Ze beoefenen voor het grootste deel hun bedrijf uit voordeel en met het oog hierop verschaffen ze zich de middelen door ze zelf te fabriceeren. Slechts de gelegenheid om ze te zien ontbreekt hun.

Welnu, zou deze op de door ons aangegeven wijze niet verschaft kunnen worden. Zeker, het eischt veel geld, doch dit geld wordt driedubbel terugontvangen door hen, die het behoeven.
We geven hier slechts een denkbeeld ter overweging. Is het uit te voeren, is het aan te bevelen? Ziedaar een twee tal vragen, gesteld aan de besturen der verschillende vereenigingen. Dat men ze moge overwegen en tot uitvoering brengen.

H. GIETEMA IJzn, Kooten, April 1904.