PHACELIA.

Over deze plant zijn in de buitenlandsche vakbladen al heel wat kolommen gevuld. Algemeen is men van meening dat ze een van de meest honinggevende planten is, dat ze aan de bijen een rijke dracht oplevert, maar dat maakt ze nog niet tot een cultuurgewas, en eerst dan wordt ze voor de bijenteelt van grooter belang.
Ze zou dat kunnen worden, als ze bijv. evenals klaver tot veevoeder zou kunnen dienen. Dit is dan ook wel beproefd en zelfs met kracht is ze daarvoor aanbevolen, maar eveneens werd 't weer tegengesproken. Mogelijk zijn de gegevens daaromtrent nog niet voldoende, toch komt 't ons voor dat 't onderstaande artikel, dat wij aan de "Leipziger Bienenzeitung" van 15 Maart l.l. ontleenen, een voorstelling er van geeft, wat we, nu de eerste drukte er over eenigzins voorbij is, van de Phacelia verwachten kunnen.

De heer W. DREWO deelt ons dan mede: Om de beteekenis van de Phacelia voor de bijenteelt juist te kunnen beoordeelen, moeten hoofdzakelijk de twee volgende vragen beantwoord worden:
1. Welke waarde heeft de Phacelia als voederplant?
2. Welke waarde heeft ze als honiggevende plant?
Ik noem de waarde als voederplant uitdrukkelijk in de eerste plaats, omdat eerst dan, als gebleken is dat de Phacelia een voederplant is, haar waarde als honiggevende plant tot haar recht kan komen.
Om deze vragen te kunnen beoordeelen nam ik gedurende 3 jaren proeven en deed daarbij de volgende waarnemingen.

Als voederplant kan de Phacelia, die, wat haar groei betreft niet achterstaat bij andere landbouw-voedergewassen, drie weken na 't uitzaaien gevoederd worden. De dieren hebben er echter maar weinig trek in. Begint de Phacelia in bloei te raken dan verliest ze door het houtig worden der stengels voortdurend meer aan waarde als voeder, wordt ten slotte door de dieren niet meer gegeten en kan gemaaid en gehooid, op zijn hoogst als stroo in 't landbouwbedrijf gebruikt worden.

Maar ook de zeer jonge Phacelia is van minder waarde als roode klaver en esparsette, wat 't duidelijkst daaruit blijkt, dat de melkopbrengst bij 't voederen met de laatstgenoemden na Phacelia tot 300 pct. bij dezelfde dieren steeg. De kwaliteit der melk bleef bijna onveranderd.

Om de waarde der Phacelia als honiggevende plant voor de bijen na te gaan en vergelijkingen te kunnen maken, zaaide ik ze in den tuin op vier bedden, elk van ongeveer 20 M2., bij tusschenpoozen van 5 weken. De zoo gekweekte Phacelia bloeide van 't begin van Mei tot midden October, 't eene partijtje na 't andere onafgebroken voort.
Onmiddellijk daarnaast waren op bedden van dezelfde afmeting boekweit, esparsette, gele en witte steenklaver en raapzaad gezaaid. Linden en acacia's staan in de onmiddellijke buurt.

De in de eerste helft van Maart gezaaide Phacelia (vorst tot 10º toe had er geen kwaad aan gedaan) ving in 't begin van Mei met bloeien aan en werd in den waren zin van 't woord door de bijen bestormd. Tegen het einde der maand werd ze merkelijk minder bevlogen. Hiervan was zeker de oorzaak dat de bijen nu ook andere rijke weide hadden. Op de proefvelden kon ik een bepaalde voorkeur voor de Phacelia niet opmerken; bij het begin van den bloeitijd werd alles, ook de acacia en de linde druk bevlogen.
In de tweede helft van Juni werd 't bezoek der bijen weer drukker, nam toe, toen de honigweide op 't veld schraalder werd en duurde bij gunstig weer tot in 't midden van October. Dit werd niet alleen in den tuin opgemerkt, maar ook op 't land, waar de Phacelia in drie grootere partijen verbouwd werd.

Wij komen zoo tot de volgende slotsom:
Als voederplant heeft de Phacelia weinig waarde, ze kan alleen maar zeer jong voor den bloeitijd gevoederd worden en men kan een algemeene aanwending daarvan in het landbouwbedrijf niet verwachten, omdat de invloed er van op de melkopbrengst belangrijk minder is dan die van de nu verbouwde gewassen. *)

Mocht het hier of daar tengevolge van de gesteldheid van den bodem toch gebeuren - de Phacelia groeit zooals men weet overal - dan zal dat den bijenhouder nauwelijks eenig voordeel opleveren, omdat de landbouwer voor 't begin van den bloeitijd of kort daarna, zoo lang tot het vee er niet meer aan wil, ze moet gebruiken. De belangen van den bijenhouder en van den landbouwer zijn bij de Phacelia ongelukkig moeilijk te vereenigen.
Maar den bijenhouder, die over voldoenden grond kan beschikken en die verder geen rekening behoeft te houden met de teelt daarop, kan den verbouw van Phacelia ten zeerste worden aanbevolen.

In 't begin van Maart, hoe vroeger hoe beter, en tegen 't einde van Juli gezaaid, geeft ze aan de bijen een overvloedige voorjaars- en herfstdracht. Zonder twijfel verdient de Phacelia voor de bijenteelt zooveel mogelijk aangekweekt te worden. 't Zou een dankbaar werk voor vereenigingen zijn als zij de verspreiding der Phacelia door zaaien in bosschen, langs spoorwegen, heidevelden, enz. bevorderden.

*) Op het landgoed Kunern is volgens een voor ons liggend bericht van den heer THIEMEL, dezelfde ondervinding opgedaan. De melkopbrengst ging bij 't voederen met phacelia per dag en koe 2-3 liter achteruit. (Redactie »Leipziger Bienenzeitung.")