VRAGENBUS.

Vraag 22. Welke afmetingen heeft een raam van een Dadant-Blatt-kast
en hoeveel ramen heeft zoo'n kast.
Th. V. te G.

Antwoord op vraag 22. 't Dadant-Blatt-raam bestaat uit:
’n Bovenlat: lang 472 m.M., breed 26 m.M., dikte 7½ m.M.
't Vensterkingslat daaronder: lang 420 m.M., breed 25 m.M., dikte 10 m.M.
’n Benedenlat: lang 420 m.M., breed 15 m.M., dikte 15 m.M.
Twee zijlatten: lang 297½ m.M., breed 25 m.M., dikte 7½ m.M.
De zijlatten zijn toegepunt en steken 5 m.M. beneden de onderlat uit.
Binnenwerks meten de ramen 267½ m.M. x 420 m.M. De oppervlakte bedraagt 11.20 d.M2, zij kunnen 'n raat met 9.300 werkstercellen bevatten, die 3½ K.G. honig kunnen inhouden.
De honigramen hebben dezelfde afmetingen, behalve dat de zijlatten slechts 152½ m.M. lang zijn. Binnenwerks meten zij 135 X 420 m.M., met 'n raatoppervlakte van 5 d.M2.
In de broedkamer hangen gewoonlijk 12 ramen, 38 m.M. van midden tot midden.
In de honigkamer slechts 11 ramen, 40 m.M. van midden tot midden.
F.C. v. Brussel.



Vraag 23. Is een 10-raams kast, waarvan de ramen 33 X 33 c.M. meten, groot genoeg om te ijmkeren, zooals Dr. VAN EEDEN dat beschrijft?
Th. V. te G.

Antwoord op vraag 23. 'n Raam van 33 x 33 c.M. heeft 'n oppervlakte (binnenwerks) van ongeveer 9 d.M2. Tien ramen halen dus niet bij de 12 van 'n Dadant-Blatt. Men zou er 15 behoeven om dezelfde raatoppervlakte te verkrijgen.
Maar dan verloor 't broednest den kubieken vorm, die in Frankrijk, België en in den laatsten tijd in Oostenrijk, en ook in Nederland, (Verbaan), zooveel warme voorstanders telt.
De methode, door Dr. VAN EEDEN gevolgd, is die welke in elk Amerikaansch handboek met kleine variaties beschreven wordt. Zij is niet afhankelijk van 'n bepaalde kast en wordt ook met de door U bedoelde woningen in toepassing gebracht. De honigopbrengst is afhankelijk: lo. van de bijenweide, 2o. van den ijmker, en eerst 3o. van de woning.
Bij broedramen van 33 bij 33 c.M. raden wij honigramen aan van 1/3 tot iets minder dan de halve hoogte der broedramen.
F.C. v. Brussel.



Vraag 24. In 't «Maandschrift» van 15 Juli wordt gezegd : Voor 't ververschen van koninginnen zorgen de bijen zelven. Heeft dit ververschen uitsluitend plaats in een tijd, dat er darren aanwezig zijn?
Th. V. te G.

Antwoord op vraag 24. Wanneer 'n bijenvolk tijdens 't leven van 'n koningin, haar door 'n andere moederbij meent te moeten vervangen, zal 't zorgen voor de aanwezigheid van darren. Deed 't dit niet, dan liep 't gevaar z'n eigen bestaan te vernietigen. En zelfmoord is zeldzaam in de dierenwereld. Ja, de zucht tot zelfbehoud dwingt de bijen zelfs eerst darrencellen te bouwen en slechts daarna over te gaan tot 't aanzetten der moerdoppen.
Vervanging van 'n plotseling gestorven koningin kan natuurlijk plaats hebben in 'n tijd, waarin geen darren aanwezig zijn.
F.C. v. Brussel.



Vraag 25. Zou men bij een kast met vlieggat boven, even groot succes hebben, wanneer de koningin door een koninginnerooster belet werd in de opzetten te komen of is ’t juist 't broeden in de opzetten, waaraan dit succes is te danken?
Th. V. te G.



Vraag 26. Welke afmetingen hebben gewoonlijk de secties, is 't raadzaam hier kunstraat in te doen ?
Th. V. te G.