UIT DE PRAKTIJK.



Omdrijven. Een bekend feit, dat de zwermlust der brandzwermen, den ijmker veel getob geeft. Het is stellig een der grootste bezwaren van den vasten bouw, dat men dezen zwermlust niet voorkomen of tijdig verhinderen kan. En, laat men ze zwermen, niets dan krachtversnippering, veel volkjes zonder honing!

Het drijven, met wegneming van den voorraad honing, zooals de heer TUKKER dit in zijn degelijk artikel: "Mijn wijze van werken met den ronden korf" bladz. 36 (mrt. "Uit de praktijk") beschrijft is m.i, een zeer goede bewerking, mits men zware volken heeft en er nog goede dracht spoedig volgt of volgen kan. Zelden echter zijn de brandzwermen, die een heelen wasbouw moesten maken, zoo zwaar (30-40 halve kilo) als de heer TUKKER onderstelt en toch zwermlustig.
Volgt er nu, na 't drijven met honingoogst, niet direct goede dracht dan zal men zoo'n broed- en volkrijke, maar totaal honingarme kolonie, in den nieuwen korf flink moeten voederen. Zwermlustige, sterk bevolkte, doch betrekkelijk lichte kolonies (en zo zijn ze hier dikwijls) behandelen wij, om 't zwermen te beletten, op een andere wijze.

Wij drijven zonder honig weg te nemen: omdrijven noemt men 't hier. Met twee personen, als ieder gelijktijdig een volk behandelt, werkt men in dit geval 't vlugst en gemakkelijkst, hoewel één het ook zeer goed kan. Men neemt een zwermlustig sterk, en een zwak volk, bijv. een endeling. Beide volken worden nu geheel afgetrommeld; dan worden de koninginnecellen en het darrenbroed in den brandzwermkorf zorgvuldig uit- of afgesneden en men verwisselt de korven.
De brandzwerm komt nu op den korf van den endeling en omgekeerd, terwijl de bijen natuurlijk in den stal elk haar oude standplaats behouden. Het sterke volk vindt nu mooi beginnende raten met weinig broed. Dit prikkelt zijn ijver: de bijen beginnen weer flink te vliegen en te bouwen en denken aan geen zwermen meer. Het zwakke volk vindt een volbouwde, rijk met broed voorziene woning, en wordt door de uitloopende bijen na eenige dagen zeer sterk.
Men krijgt zoo mooie, sterke en ijverige volken en behoeft niet te voederen; ze kunnen zich zelf bedruipen, ook al mochten eenige ongunstige dagen volgen. Niet alleen jonge zwermpjes, ook oude afgezwermde moederstokken, die wat zwak zijn, kan men zoo omdrijven en flink sterk maken.
In dit geval snijdt men echter van dat oude werk het darwerk geheel weg.

Volken zoo behandeld, wogen bij ons altijd eenige ponden zwaarder dan andere, niet omgedreven, maar overigens van gelijke sterkte en onder dezelfde omstandigheden.
Men zorge altijd, dat beide om te drijven volken, voorzien zijn van 'n bevruchte koningin.
Een volk met onbevruchte koningin in zoo'n rijke broedwoning brengen zou tot zeer nadeelige uitkomst kunnen leiden, en wellicht het omgekeerde bewerken van wat men beoogde. Ook neme men, als 't kan, twee korven, die resp. zoowat een zelfde kleur en gedaante hebben, vooral het vlieggat op gelijk hoogte.

Mogelijk, dat de heer TUKKER me opmerkt: "ge moet zorgen geen zwakke volken in uw stal te hebben!"
Toegegeven . . . . . . . in theorie, maar in de praktijk - we weten het allen - gaat het niet altijd zoo. Ik ken zelfs bekwame groote ijmkers, die opzettelijk eenige kleine zwermen maken om ze later tegen de zwermlustige brandzwermen te kunnen omdrijven.

Wil men drijven met honingoogst volgens de methode TUKKER (waarop ik overigens volstrekt niets wensch af te keuren) dan zou 't m.i. wél goed zijn, de brandzwermen op "vellen" te brengen: want hoe eerder ze dan zwaar en sterk zijn, hoe beter. Nochthans, de tijd der gewestelijke groote honigdracht dient men hierbij altijd in 't oog te houden.

W.A. OTTEN.